1/31/2005
Een dag waarop je uitgerust wakkerwordt. De trein haalt zonder rennen. Het werk behapbaar en toch bevredigend is. Dat je mensen wat hebt gevraagd en dat die dan ook leveren. Dat besprekingen goedgaan. Dat je baas nog even wil terugkomen op het net gevoerde functioneringsgesprek van afgelopen week met een terzijde die je ambities overtreft. Dat het fijn was op je werk, maar dat je weer zin hebt om naar huis te gaan, al is het om een traktatie voor de kindjes op de creche te knutselen.
Zo'n fijne saaie dag is het.
1/30/2005
Ik heb een hekel aan zwembaden. Ik heb een hekel aan de klamme warmte die bij binnenkomst al je kleren aan je lijf doet plakken en die het afpellen in de benauwde hokjes nog verder bemoeilijkt. Je kunt het alternatief proberen, de groepskleedruimte, maar dan voel je weer die klamme blote billen schuren tegen je naakte lijf. En dan, eindelijk in zwempak. De chloorlucht is verstikkend, het kindergekrijs is vermoeiend. Baantjes trekken betekent een slalom om drijvende bejaarden en klierende pubers.
Deze weerzin maakte dat ik nog nooit met Lena was gaan zwemmen. Ja, we waren naar zee geweest, we hadden ons vermaakt bij een plas. Maar nog nooit was ik met haar in een zwembad geweest. In mijn vrienden- en familiegroepje ben ik de enige. Net als borstvoeding, moet babyzwemmen volgens alle babybijbels op straffe van achterstand in motorische ontwikkeling, levenslange watervrees en geringe bonding.
Ik voel me latent schuldig over deze omissie in Lena’s ervaring. Maar hé, zeggen mensen die op dit onderwerp hebben doorgeleerd, het gaat niet om een perfecte ouder, het gaat erom good enough parent te zijn. En zo is het.
Vandaag was er een kinderpartijtje in een zwembad. Ik had mijn dikke buik als excuus voor mijn afwezigheid in de strijd geworpen, maar eigenlijk was ik ook wel nieuwsgierig naar mijn kind als waterrat. Ik kon een positie-badpak lenen van een vriendin en zo was die smoes ook geslecht.
Verkleden was nog net zo vervelend als gedacht, maar mijn kind in badpak deed alle klamme chloor ellende terstond vergeten. Wat een beauty is het toch, met haar blonde haartjes en bruine ogen, haar bolle buikje en nog kromme beentjes. We volgden de ervaren zwem-vaders en moeders het gedruis in.
Het eerste half uur heb ik alleen maar gedreven op het plezier van Lena. Ze ging helemaal op in het zwemmen en was nergens bang voor. Ik vergat alles om me heen.
Maar daarna begon ik mijn omgeving op te merken. Allemaal gezinnetjes. De meeste ouders gingen op in het zwieren en zwemmen met de kindjes. Maar er waren ook ouders die in de plastic tuinstoelen langs de waterkant aan het lezen waren: eenmaal ontcijferde ik een mij onbekende Duitse filosoof op de kaft, vaker schreeuwden de reuzeletters van Panorama mij toe.
Anders dan mijn tienerherinneringen aan zwembaden, waar elke zwembeweging een golf sensualiteit door het bad voortstuwde, waren lijven nauwelijks een issue in dit gezins-zwemuur. Geen geflirt, geen gedoe. Vrouwen zaten wijdbeens, mannen krabden zich op hun schouders. Ouders waren gericht op hun kinderen, of hoogstens op hun boek. Maar niet op seks, leek het.
Wat mij opviel was het gemak waarmee de ouders zich in hun halfnaakte lichamen bewogen. Het volkomen op hun gemak zijn met hun eigen lijf viel veel meer op dan het lichaam zelf. Want geen van de ouders had een perfect lichaam. Vrouwen hadden putten in de dijen en een buikje of een grote buik. De mannen hadden een rolletje of wat op hun buik. De huid hing ruimschoots om de botten. De billen slap, de schouders schriel of vet, maar nooit gespierd.
En volkomen op hun gemak met zichzelf.
Nu ik dit aan het schrijven ben, ligt Lena al in haar bedje. Maar aan het gebrabbel hoor ik dat ze nog lang niet zal slapen. Het gebonk verraadt dat ze rechtop in haar bedje staat te dansen. Soms hoor ik haar roepen ‘Plons Plons’.
1/28/2005
Ik ben nu zó zwanger, dat men voor mij in de trein op zou kunnen staan. En dan komt de gezondsheidsraad met mosterd na de maaltijd: ik had niet mogen drinken. Niet een beetje niet, maar helemaal niet. Nu niet en voor de conceptie niet.
Dat wordt een probleem. Ik vermoed dat de meeste concepties plaatsvinden door, met, en vanwege alcohol. Alcohol komt de conceptie ten goede, zou je dus kunnen zeggen. Maar dat zegt de Gezondheidsraad niet.
Nou, kindje (voor amoebe is het in mijn geval echt te laat), dat ziet er niet zo mooi uit voor jou. Je bent verwekt in sloten alcohol. Het conceptie-weekend was een grote slemppartij.
's Middags witbier, daarna heerlijke witte wijn (is dat nog een troost, dat je bent verwekt onder invloed van goede wijn?) , de avonden bestonden uit respectievelijk een 4 en 7 gangendiner met een uitstekend wijn arrangement.
We dronken zoveel dat de sjieke ober opmerkte dat wij de eerste gasten waren die op deze wijze het wijnarrangement eer aandeden. Dit vatten wij op als een aanmoediging en bestelden nog een single malt whiskey of cognac, dat weet ik niet meer.
Ik kan het ook zien als gunstig teken. Want de Gezondsheidsraad stelt dat zowel de vader als de moeder nuchter moeten zijn bij de verwekking, omdat anders de kans op miskraam dramatisch toeneemt. Welnu, dit gevaar heb jij maar mooi overleefd. Je bent een taaie, dat staat bij dezen vast, dat je dit allemaal hebt overleefd.
En de maanden daarna heb ik ook nog af en toe gedronken. Meestal niet in gezelschap. Dat is geen sterkte maar een zwakte. De sociale druk is niet te harden. Een zwangere vrouw met een glas in de hand is geloof ik nog een ergere paria dan een roker. Maar dit is vast projectie.
Maar, hé, kindje, ik heb ik een excuus voor mijn slappe gedrag. Het blijkt dat als moeders drinken tijdens de zwangerschap, de kans op alcoholverslaving van het kind toeneemt. Welnu, mijn moeder dronk als een Maleier tijdens haar zwangerschap van mij. Ik was mijn handen in alcohol.
Maar fraai is het allemaal niet.
1/26/2005
Ik zag het mailtje van Eelco. Hij had nog tot 02.00 uur 's nachts aan een stuk gewerkt. We hadden weer een bespreking.
- Jij stresst mij op, Louter
- Heel goed, zei ik
- Ja, weet je wat het is, toen ik nog op jouw niveau opereerde, kon ik me ook nog aan mijn afspraken houden. Maar nu zit ik hoger in de boom. Dat klinkt allemaal mooi, maar managementtaken vreten je op. En dan kun je gewoon niet meer je deadlines halen, dat lukt je niet meer. Je moet oppassen niet te leven alsof er op je gejaagd wordt, want dan zul je ook zo sterven.
Hij liet een dramatische stilte vallen.
- Begrijp je wel? ging hij verder. Als je leeft alsof er op je gejaagd wordt, zul je ook zo sterven. Dat is een diepe he?
1/25/2005
De grootste haantjes uit mijn vakgebied hadden zich verzameld op de tweemaandelijkse vergadering. Het is zaak om in drie zinnen zo effectief mogelijk impressie-management te doen. Drie regels voor impressie-management:
1. Voornamen. Je noemt alle vakbroeders consequent alleen bij de voornaam.
2. Kennissen. Laten vallen dat je gisteren nog bij Arthur op bezoek was, bijvoorbeeld (Arthur Doctors-van Leeuwen); of dat je dit even checkt bij Wim volgende week (Wim Kok) en dat je Morris (Tabaksblat) wel even zult bellen om dit op te lossen.
3. Roddel. Op zijn minst moet je één nieuwtje of smeuige roddel hebben over je vakbroeders, van voorbije tijden of iets recents. Het liefst tongue in cheek als die persoon toch ter sprake komt. 'Je hebt zeker al wel gehoord van Peters benoeming?'
Gisteren zag ik nog een vierde gedragsregel in opkomst. De haantjes interrumpeerde elkaar de hele tijd met het woordje 'want?' Dat gaat als volgt.
Het haantje naast me hield een gloedvol betoog waarom het nodig was om nieuwe leden te aquireren. Hij onderstreepte de afronding van zijn verhaal nog eens met een echt einde: 'en zo kunnen we blijvend investeren, groeien en bloeien.'
'Want?' was de snelle reactie van de voorzitter.
De intonatie is belangrijk. Die moet adrem, licht verwijtend en vragend zijn.
Mij overkwam het gisteren ook tweemaal en ik moest mij best doen mezelf te hernemen.
Je denkt een genuanceerd uitgebalanceerd verhaal met clou te vertellen. Op het moment dat je trots en vervuld je punt zet achter je betoog, hoor je met nadruk:
'Want?'
Alsof je verhaal niet de moeite waard was, niet voor zichzelf spreekt.
Ik zag gisteravond door de driedelige pakken gorilla' s zitten die zichzelf op de bast slaan ter imponering van hun soortgenoten. Na 12.000 jaar eten wij er een zacht broodje kaas bij en zeggen we licht verwijtend 'want?'.
Ik weet zeker, dit wordt regel 4 van impressiemanagement.
1/24/2005
- Met Louter
- Ja, met Otto. Zeg, ik kreeg de krant weer van die Robeco-mevrouw, je weet wel...
- Nee, ik weet niet wie u bedoelt
- Die mevrouw die zo pocht dat haar zoon zo goed heeft geboerd, omdat hij nu country director is bij Robeco...nou, dat zegt mij niets hoe hij als mens is hoor, ik ben daar niet zo gevoelig voor. Ik ben een paar keer behandeld bij Robeco...daar lusten de honden geen brood van. Nee, dan zegt het me niet zoveel dat hij daar zus of zo is, als men zo met elkaar omgaat. Maar goed, als die mevrouw haar NRC uit heeft, mag ik 'm hebben. Op pagina 38 staat een artikel dat ik je kan aanraden. In de Bijlage. Zo heet dat toch?
- Waarover gaat het?
- Nou, zoals je weet zijn Duitsers veel grondiger in dit soort zaken dan Nederlanders. Op pagina 38 staat een Duitser die zegt dat we onze Leitcultuur moeten verdedigen.
- Verdedigen tegenover wie?
- Tegenover de moslims natuurlijk. En het is niet de minste hoor, die dat zegt. Harvard, Yale, Princeton, ik weet het niet precies, maar hij hoort bij de groten der aarde. Heel wat anders dan die zogenaamde intellectuelen en politici hier in Nederland, met hun huizen met rieten daken en oprijlanen in 't Gooi, die geen sjoege hebben van wat er in de stad leeft...
- En wat zegt die Duitser dan precies?
- Ja, dat moet je zelf maar lezen. Ik heb nu weinig tijd. Pagina 38. Het lijkt me verstandig dat jij dat leest. Nou dag.
1/21/2005
Ik arriveer laat in een leeg huis. Man en kind zijn op stap.
Het huis voor mij alleen.
Bliepje. R. wenste me per sms een telefoon-vrije avond toe.
Muziek staat op, bad loopt vol. Boek erbij. Handdoek over de badrand om mijn handen te drogen voor ik de bladzijden omsla.
Lukte het me maar altijd om van kleine dingen groots te genieten.
1/19/2005
De conferentie was druk bezocht. Ik werd genoemd als een van de organisatoren, maar dat was te veel eer. Ik had meegedobberd op andermans enthousiasme en organisatietalent. De professor hield zijn verhaal dat ik al kende, de twee onderkoningen van het beleidsveld verdedigden hun pareltjes met verve. Mijn gedachten dwaalden te vaak af om echt te horen wat ze zeiden, maar ik zag dat ze gepassioneerd waren. Dat maakte me jaloers, die passie op de gezichten van die vijftigers te zien.
Daarna kwam de groepsdiscussie op gang. De moderator deed zijn best om lijn aan te brengen in het debat en beperkte de discussie tot 2 thema's, maar de sjieke mevrouw hield natuurlijk toch gewoon haar verhaal, en de domme meneer begon toch over zijn onderwerp dat niets te maken had met thema 1, noch met thema 2.
Op een willekeurig moment onderbrak de moderator de domme meneer een vroeg wat hierop de reactie van het panel was. De heren beaamden dat het allemaal inderdaad ingewikkeld en complex was.
Er volgde een verhitte discussie met anderen uit de zaal. Waar het naar toe moest. Wat er al bereikt was. Wat er echt mis was.
Ik probeerde in mijn rol te stappen –ja, van wat eigenlijk- maar ik kon het niet. Ik observeerde. Ik bestudeerde de anderen alsof het een antropologisch experiment betrof: hoe gedraagt men zich in een groepsdiscussie.
Ondertussen kwelde de vraag me: waarom raakt deze materie mij nu niet. Ligt het aan mij of aan het vakgebied? Dit zou het brandpunt van mijn professionele belangstelling moeten zijn.
Na afloop was er tijd om te netwerken. Ik zette mijn tas in een hoek en nam een glas spa van de lange tafel, waar verder pinda’s en blokjes kaas stonden. Een jonge consultant stapte op mij af. Ik herkende zijn rode konen maar ik was zijn naam vergeten. Daar kwam ik achter toen ik hem wilde voorstellen aan iemand anders die bij ons kwam staan: ‘Kennen jullie elkaar al? Dit is….sorry, ik ben je naam vergeten.’ Charming Louter, well done.
Ondertussen werd ik op mijn schouder getikt door een mevrouw op leeftijd met henna-haar en plastic regenjas: 'ken je me nog?' Ik kende haar niet meer.
Toen kwam de meneer met de mickey mouse stropdas. Ik was verbaasd hem hier tegen te komen, maar hij was een geoefend netwerker. ‘Ik had al op de lijst gezien dat jij hier zou zijn. Wat goed om je weer te zien. Hoe is het met je? Je ziet er goed uit joh.’ Hoewel noch de duur, frequentie, noch intensiteit van onze eerdere ontmoetingen reden geeft voor deze amicale begroeting, ontdooit hij me toch.
Tijdens de receptie volgden alleen maar flarden. Met niemand een gesprek. Te laat scande ik de zaal. Die leuke onderzoeker met zijn te ontraceerbare en o zo charmante accent was al weg. Volgens mij heb ik al vier keer gevraagd waar hij vandaan komt, maar iedere keer vergeet ik het weer. Ook zijn naam weet ik niet meer.
Een boomlange jongen komt bij het groepje staan. Het schiet me door mijn hoofd dat ik hem ooit beloofd had wat op te sturen. Ik zeg tegen hem dat het nu pas door mijn hoofd schiet en dat ik het zal doen. Hij knikt beminnelijk. Om het goed te maken, vraag ik hoe het is in Groningen. 'Ik werk in Tilburg'. Oja, dat was ook zo.
Een jongen in trui komt naar mij toe. 'Louter?'. 'Ja? Kennen wij elkaar?' vraag ik ongemakkelijk. 'Alleen per email. We hebben toen en toen gecorrespondeerd over...'. Ik kan me er niets maar dan ook niets van herinneren.
'Ach, dat is ook zo', zeg ik dan maar weer, als een analfabeet die zijn onvermogen maskeert.
Het baart me zorgen, dat ik de dingen zo slecht onthoud. Is het de drank? Algeheel verval? Desinteresse? De ene oorzaak is niet minder kwalijk dan de ander.
Het was al donker toen ik naar het station liep. Een straatmuzikant trok aan zijn harmonica. Ik had kunnen huilen, als ik niet had geobserveerd hoe een vrouw door de verlaten straten over de natte klinkers langs de grachten liep te lopen.
1/18/2005
Twee jaar geleden kreeg ik ADSL. Het had nogal wat voeten in de aarde voor die lijn werkte. De onderaannemer van de onderaannemer had een bedrijfje ingeschakeld dat van niets wist, als ik weer een dag had vrijgenomen omdat hij zou verschijnen. Na veel gebel en gedoe werd de stoep opengebroken door bedrijf A, maar niet dichtgegooid door bedrijf B zoals afgesproken (wat leidde tot burenruzietje). Mijn telefoon is een week dood geweest. Er werden knoppen in kastjes omgedraaid, draden doorgetrokken, maar nog steeds geen signaal. Uiteindelijk heb ik huilend van radeloosheid aan de telefoon afgedwongen dat er NU iemand langs zou komen. Na een half jaar werkte ADSL.
Dat wil zeggen, met mijn pc. Mijn laptop echter, heeft het nooit gedaan met ADSL. Ik heb hem 8x teruggebracht naar de helpdesk op mijn werk. Neven van werksters, collega's van vrienden en weet ik niet wie hebben ernaar gekeken, maar hij deed het niet.
Mijn vader merkte op: 'dan heb je dus een stand alone'.
Ik had een stand alone. En eigenlijk had ik een dure voetenbank, want de laptop bleef in de computertas onder het bureau liggen met als enige taak dat mijn voeten daarop konden rusten.
Maar sinds gisteren kreeg ik van mijn werk een nieuwe laptop omdat die ander was afgeschreven. De helpdeskmeneer zei dat het gewoon 'plug and play' zou zijn. Ik kroop diep weg. Hij liet me zien hoe alles werkte. Ja, bij hem doet-ie het. Dat verhaal kende ik. Op gele memobriefjes maakte ik koortsachtig verslag van al zijn handelingen.
Thuisgekomen durfde ik de laptop niet uit zijn tas te halen. Dat zou weer een hele avond met ergenis worden. R. trok me over de streep. Tegenstribbelend haalde ik het mooie nieuwe ding uit de tas. Ik plugde het kabeltje van het adsl modem in de laptop. Ik wachtte op de foutmelding. Maar hij deed het gewoon! Hij deed het gewoon.
Ik werd overmoedig, en trok de ADSL kabel eruit. We hadden namelijk al jaren hardware en software voor een draadloze verbinding met ADSL. Die had nog nooit gewerkt, niet bij R. zijn laptop, niet bij mijn laptop, bij niemand. Zonder verwachting liet ik mijn laptop verbinding zoeken met het draadloze netwerk. En hij vond hem! Hij vond hem!
Ik voelde me trots. Blij. Hip. Ik ging zitten in de ongemakkelijke maar mooie luie stoel met de laptop op schoot. Die draadloos communiceerde. Ik had niets te zoeken op internet, maar ik drukte even op explorer. Wat een vrijheid. Als ik zou willen, zou ik nu kunnen internetten.
Het was een mijlpaal. Voor het eerst in twee jaar lukt er iets wat ik zelf doe met computers. Dus vandaag loop ik met een niet te onderdrukken glimlach om mijn lippen. Die tevredenheid die bijna te verwarren is met zelfgenoegzaamheid. Ik ben nog niet helemaal verloren.
1/17/2005
Stipt 15.00 uur arriveerde ik in het voormalige havenpakhuis dat nu geschikt was gemaakt voor bewoning. Het oogde industrieel: het hele huis bestond uit één grote ruimte, drie verdiepingen met vides, open ruimten, hoge plafonds. De bakstenen en de stalen draagbalken waren nog zichtbaar. Midden in de open ruimte stond een container. Het bleek de badkamer te zijn. Het was het mooiste huis waar ik ooit was geweest.
Lena en ik waren, samen met nog twee moeders en kinderen, voor de zondagmiddag uitgenodigd bij moeder 4. De moeders kwamen om te praten en te drinken, de kinderen om te spelen. De moeders (midden-laat dertigers) spraken over werk, relaties, kinderen, ambities, slaapgebrek, opvoeding. Bij niemand was alles perfect, maar iedereen zag er gelukkig uit, met alle kansen en beperkingen die het leven als werkende moeder geeft.
De kindertjes zaten afwisselend op schoot, dan weer speelden ze op de grond. De een stootte wat om, de ander had een poepluier en een derde viel van het fietsje. Maar dat was allemaal geen probleem. De moeders praatten en dronken en ik voelde me de ster van nog een te verschijnen tv serie.
1/14/2005
Er is onderzoek gedaan naar vriendschap, hoorde ik op de radio. Wat zijn succesfactoren in vriendschappen. Het blijkt belangrijk om samen nieuwe dingen te blijven ondernemen. Ervaringsfeiten creeren, heette dat. Met praten, mailen en op de bankzitten is er een grote kans dat de vriendschap doodbloedt.
Samen dronken worden en samen huilen de bioscoop werd niet in dat onderzoek genoemd, maar volgens mij zijn het aanzienlijke factoren in succesvolle vriendschappen. In ieder geval in de mijne.
Ik ga vaak alleen naar de film (zoals ik vanmiddag zal gaan), maar ik heb de beste herinneringen aan films waarbij ik samen heb gehuild. Braking the Waves bijvoorbeeld. De film werd vertoond in een bioscoop waar men gelukkig geen pauze hanteert. Een vriendin en ik hoorden elkaar zachtjes snikken, maar we keken elkaar niet aan tijdens de film. Bij de aftiteling lieten we gewoon onze tranen stromen. We hoefden ons geen zorgen te maken over de roodomrande ogen en de uitgelopen mascara. Pas bij het eerste biertje lachten we door onze tranen heen. Geen analyse van de film. Alleen maar hoe mooi en hoe erg.
Ik heb het ook wel eens anders meegemaakt. Ik ging met een collega die ik niet goed kende naar de film. We hadden wel een tijdstip, maar nog geen film bepaald. Het werd een City of Angels, met Nicholas Cage. Het is geen goede film, maar dat is voor mij ook niet het criterium om wel of niet te huilen. In principe huil ik.
Tijdens de film huilde ik geluidloos. Met de boord van mijn trui veegde ik ongemerkt de tranen weg. De nazit was ronduit cold-turkey. Ik zat nog in romantisch- dramatische sferen, terwijl de collega een analytische blik wierp op camera-standpunten, episode-overgangen en geloofwaardigheid van de bijfiguren. Met hem ben ik nooit meer naar een film geweest.
Dancer in the Dark deed het goed als ervaringsfeit. De zaal was al snel muisstil. Vanaf het begin leefde ik mee met Björk. Wat erg. En dan werd het nog erger. En nee, het zal toch niet…het werd nog erger. Lang hield ik het droog, maar die gekunstelde droogheid wreekte zich. Toen er weer een dramatische wending kwam, kon ik een harde snik niet onderdrukken. Mijn snik veroorzaakte een domino-effect in de bioscoop. Men snikte niet, men huilde voluit.
Na afloop kreeg een biertje in mijn hand gedrukt. Ik moest het glas neerzetten omdat ik zo trilde dat het bier over het randje bibberde. Erg hè. Ja mooi. Heel erg.
Pas dagen later kon ik in andere termen over de film denken, over het vorm- experiment, over de mis-cast van Catherine Deneuve als fabrieksarbeider, over tegenstrijdigheden in de plot.
Ik ga eens even een fijne film uitzoeken voor vanmiddag.
1/12/2005
De kwartaalvergadering was begonnen. De junior voorzitter informeerde ons over belangrijke zaken toen de goeroe -te laat- binnenkwam. Het is een rijzige heer op leeftijd, met een buikje en in opzichtig pak.
Dwars door het verhaal van de voorzitter, ging hij handen schudden. De deelnemers van de vergadering stamelden hun naam zodra hun hand werd fijngeknepen door de goeroe. Hij keek hen niet eens aan bij het handenschudden, laat staan dat hij zich voorstelde. En trouwens, iedereen kende hem toch.
De goeroe ging naast me zitten en ordende zijn papieren tijdens de groepsdiscussie. Ik zag dat de stukken die hij voor zich had niets met deze vergadering te maken hadden. Na een minuut of tien zuchtte hij diep, leunde achterover, beide duimen in zijn broeksband. Hij brak in op een heel genuanceerd betoog van de prettige filosoof. Hij liet de filosoof zijn zin niet afmaken.
'Dit moet dus heel anders. Je moet de vraag stellen....'
Er volgde een verhaal dat indruk maakte. Het kwam door de vanzelfsprekendheid waarmee hij ruimte en tijd innam, door zijn sonore stemgeluid, door de stellende toon. Hij vertelde niet, of bracht niets in, maar poneerde.
De prettige filosoof liet zich niet met een kluitje in het riet sturen. De goeroe zuchtte weer en zonder in te gaan op de argumenten van de filosoof, vervolgde zijn verhaal. In de tweede zin na de hervatting ging een mobiel. Terwijl de goeroe de groep toe bleef spreken, nam hij op. Midden in een zin, tot ons gericht, schakelde hij over naar zijn telefonische gesprekspartner.
De voltallige vergadering luisterde naar het telefoongesprek. De prettige filosoof vervolgde zijn bezwaren, en voor spek en bonen deden wij een beetje met hem mee, maar we wisten allemaal dat het gesprek pas echt voortgezet zou worden als de goeroe zou ophangen. De goeroe hing echter niet op. Hij liep met zijn mobieltje de zaal uit en liet de deur wagenwijd openstaan.
Zo tegen het einde van de vergadering liep hij weer binnen en, op te luide toon om het fluisteren te noemen maar te zacht om voor iedereen hoorbaar te zijn, ging hij in gesprek met de voorzitter. Omdat de voorzitter ons net toesprak, viel de hele vergadering weer stil. Na een groot aantal minuten pakte de goeroe zijn spullen op en verliet de vergaderzaal. De hork.
1/11/2005
Tot ik zelf moeder was, begreep ik niets van al die bevalprogramma's op t.v. En van die populariteit van die programma's onder het nederlandse volk in het algemeen en onder mijn bekenden en familie in het bijzonder.
Wat is daar nu aan om die glimmende nijlpaarden in bed te zien, log en vol pijn, en altijd met een hulpeloze man ernaast. Een verhaal waar je bovendien het einde altijd al van kent: een wolk van een baby en een uitgescheurde moeder.
Genoeg redenen om ommiddelijk weg te zappen van die zoetsappige Ria Bremer quasi medische tv-rottroep.
Nu blijf ik plakken vanaf de eerste wee en snik ik, tot mijn eigen verbazing, mee tot de laatste zucht van de jonge moeder. Dan zie ik haar steunen, en dan denk ik: 'het zijn nog maar ontsluitingsweeen, hoe gaat ze zo die persweeen doorstaan?' Of: 'wat een eikel. Puf dan mee met haar.'
En altijd biggelen er tranen over mijn wangen als de bebloede baby op de buik van de moeder wordt gelegd.
1/10/2005
De mannen zaten naast me in de maandagochtendtrein. Allebei waren ze begin dertig. De een droeg een leren jekkie en een baseball pet, de ander een ribbroek en een college sjaal, althans, zo heette dat toen ze bij mij op de middelbare school in de mode waren. Het waren collega's.
- Dat vind ik dus zo belachelijk. Dan stop ik iets in zijn postvakje en je hoort er nooit meer iets van.
- Typisch Frits.
- Maar hij vraagt erom, ik niet. 'Er is haast bij geboden', zegt hij dan.
- Ja, ik weet het.
- Dus ik had er keihard aangewerkt om het af te krijgen voor de kerst en het stuk in zijn postvakje gedaan. Na twee weken lag het er nog. Ik naar hem toe, van misschien kun je het eens bekijken.
- Belachelijk.
- En dat is nu zes en een halve week geleden! Als hij nu nog met commentaar durft te komen...
brieste de baseball pet.
De gesprekspartner hield zijn adem in.
- Als hij nu nog met commentaar durft te komen, dan zeg ik wel mooi...
De collega knikte aanmoedigend
- Dan zeg ik gewoon dat het misschien wel een beetje laat is. Nouja, ofzo iets.
1/07/2005
Ik heb een lieve, snelle, grappige, vrolijke, alerte, mooie, gezellige dochter. Dat ik het maar gezegd heb.
Maar nu word ik gek van haar.
Ze krijst al anderhalf uur lang. En niets wees erop dat het vandaag zo zou gaan: toen ik haar ophaalde bij de crèche was ze vrolijk. We wandelden hand in handje naar huis. Het eten ging voorbeeldig. Daarna nog een dansje. Samen in bad was ronduit vertederend. Bij elke laag kleding die ik bij mezelf afpelde terwijl zij al in bad zat, becommentarieerde Lena: ‘Mamma. Nakie. Beetje’. En op het einde: ‘Mamma. Nakie. Ook’. In bad voelde ze mijn buik, op zoek naar die mysterieuze baby waar iedereen het over heeft maar die ze maar niet te zien krijgt. Tijdens het voorlezen klom ze op en over me heen. Van de liedjes kon ze maar geen genoeg krijgen.
Dit huiselijk tafereel hield stand tot ik haar in bed legde. Ze begon te krijsen om nooit meer op te houden. Op de toppen van haar kunnen schreeuwt ze de boel bij elkaar. Alleen als ze een teug ademhaalt voor de volgende uithaal, is het even stil. Ze krijst zo hartverscheurend dat het mij een jaar heeft gekost om mezelf te overtuigen dat zij zich niet in acuut levensgevaar bevindt of een arm uit de kom heeft. Het gaat zo ontstellend hard.
Ik las laatst dat een krijsend kind meer volume heeft dan een drilboor. Bij een drilboor zijn oorbeschermers verplicht, arbo-technisch. Ik heb nu al anderhalf uur een drilboor boven mijn hoofd. Ze gaat dwars door drie lagen gewapend beton. En het geluid is nog niet het ergst. Elke uithaal is een verwijt, soms onderstreept met de klagelijke tekst: ‘Mammaaaa, mammaaa.’ Ik voel me een slechte moeder. Tegelijk weet ik dat als ik haar er nu uithaal, ik de hele avond met haar zit. Als ik haar weer terug wil leggen na een uur, of twee uur, begint alles weer van voren af aan. Aan de andere kant…haar zo laten liggen is ook onmenselijk. Dit onmetelijke verdriet. En wie weet stikt ze zo nog. Ik zit nu met verhoogde hartslag en klamme handen. Lezen of zelfs t.v. kijken is niet mogelijk.
Ik sta mezelf toe om om de twintig minuten polshoogte te nemen. Ze staat dan rechtop in haar bedje. Ze rukt zo hard aan de spijlen van haar ledikantje dat het over de vloer schuift. Snot, spuug en tranen over haar gezichtje. Donker rode vlekken bij haar slapen en diepe kringen om haar ogen. In de boekjes heet het dat je even de kamer ingaat om je kind dan geruststellen dat je er heus nog bent. Even wat sussen, en weer de kamer uit. Maar Lena leest die boekjes niet en gaat alleen maar harder krijsen als ik haar wéér in de steek laat. Elke keer dat ik haar kamer opga voer ik een tweestrijd tussen lange termijn belangen (ze moet zelf in slaap leren vallen) en korte termijn (ik word nu gek en wil haar troosten).
Over drie minuten mag ik weer.
Nog een wonder dat niet elke ouder alcoholist wordt.
In het herstellingsoord bij Oom Otto
In de ontvangsthal van het herstellingsoord, prachtig in het groen gelegen in ’t Gooi, zag ik alleen maar bejaarden. Bejaarden met een rollator, bejaarden met een stok, bejaarden met hun arm in een mitella, bejaarden met een bochel. Ze leken zich allemaal te vermaken, met elkaar en met de hapjes die ze vol aandacht verorberden.
Oom Otto wachtte op me in de hoek van de ruimte. Hij had zijn linnentas met het logo van de openbare bibliotheek kruislings over zijn borst gehangen. Bij het dichtknopen van zijn witte overhemd had hij een knoopsgat overgeslagen.
- Zo, daar ben je!
Ik reikte naar voren om hem met drie kussen te begroeten, maar hij deinsde terug.
- Hmm. Ben je nog steeds verkouden?
Het bezoekuur viel samen met de nieuwjaarsreceptie. Een vrouw op witte sandalen in een te krap lichtblauw uniform presenteerde oliebollen en appelflappen. Ik bedankte.
- Heel goed dat je niets neemt. Het is vette troep. Iedereen is hier te dik. Moet je eens kijken. En maar eten. En dan nog verbaasd zijn dat je suikerziekte hebt of kapotte knieën. Alsof het normaal is dat je lijf al die overtollige kilo’s vet moet meezeulen. En het zijn niet alleen maar patiënten hoor, die te dik zijn. Zie je die grote vrouw daar, met het rode vestje? Dat is de fysio. Die moet zogenaamd het goede voorbeeld geven.
Ik legde mijn boodschappen op tafel. Oom Otto had gebeld dat hij flos wilde, en ‘van die lusjes voor zijn kroon’ en ook nog een scheerkwast.
- Nee, dit zijn de verkeerde lusjes. Die kun je mee terugnemen.
Hij monsterde de scheerkwast van alle kanten.
- Dit is niet de goede. Ik wil er een met dassenhaar. Neem ook maar weer mee terug.
Daarna kreeg ik een rondleiding door het landgoed. Eerst de fitnesszaal. Het was een sober ingerichte zaal, met weinig geavanceerde toestellen: een trapje dat zo als rekwisiet op het toneel zou passen, wat krukjes, en pedalen zonder fiets, als een surrealistisch schilderij midden in de ruimte opgesteld.
- Zal ik een oefening voordoen? Vroeg Oom Otto.
Zonder mijn antwoord af te wachten ging hij op een hoge kruk zitten.
- Kijk, hier moet je bungelen.
Hij zette zijn stokken weg, maar hield zijn tas om.
- Recht zitten is belangrijk. Buik in. Kin omhoog. Handen langs het lichaam. En nu ontspannen bungelen.
Ik stond naast mijn oom die met zijn benen bungelde.
- Kijk, nu bungel ik. Wat een oefening hè. Tsja, dat doen ze dan met die oudjes zoals wij. Dan denken ze: we geven ze het gevoel dat ze wat doen. Maar ik denk maar zo: baat het niet dan schaadt het niet.
Ondertussen bungelde mijn oom door.
Daarna liet mijn oom mij het winkeltje zien (‘nooit open en niets te krijgen’), de leeszaal (‘dat noemen ze hier de bibliotheek: ze hebben geen fatsoenlijke kranten, alleen de Telegraaf en het AD en die nemen die oudjes dan stiekem mee naar hun kamertje…het is overal hetzelfde’) en zijn kamertje (‘goed afsluiten, je weet maar nooit’).
Bij het afscheid kuste ik hem drie keer en hij protesteerde niet.
1/05/2005
Borsten
Daisy had vier zusjes: Mitsy, Jenny, Chrissy en Kelly. Alle vijf hadden de zeldzame familietrek van ogen die te dicht bijelkaar stonden. Normaal zit er minstens een ooglengte tussen beide ogen, maar bij hen paste er nog geen half oog tussen. Dit gaf hun een uitstraling die op zijn best naïef genoemd kon worden. Hun haardracht, half lang haar met een dikke pony waar soms nog in strik in was bevestigd, versterkte het beeld van onberispelijke maar onnozele gansjes.
Op de dag dat ik de familie ontmoette, droegen ze allemaal hetzelfde roze colbert van lamswol, met een dieproze zeemanstros op het borstzakje geborduurd. Ik moest me inhouden hen te vragen op een rijtje te gaan staan, van groot naar klein. En het hoefde ook niet. Ik wist het toch al zeker. Deze zusjes waren uit een stripboek weggelopen.
Daisy vertelde me die dag het verhaal van haar vader. Hij was een hardwerkend uroloog. Toen Daisy 12 werd, nam haar vader haar apart: ‘als jij borstjes krijgt, wordt pappa professor.’ Daisy kreeg borstjes, maar pappa was nog geen professor. Toen Mitsy 13 werd, sprak haar vader dezelfde toverformule uit: ‘Als jij borstjes krijgt, wordt pappa professor’. En zo deed vader dat ook bij Jenny en Chrissy.
Op de dag dat Daisy mij dit vertelde, was zij 20 jaar. Haar jongste zusje was net 13 geworden. En nog was haar vader geen professor. Daisy vertelde me dat dat kwam omdat hij bewust werd tegengewerkt. Haar vader was veruit de beste specialist, altijd al getalenteerd geweest, maar tot nu toe had men zijn benoeming tegengehouden uit jaloezie. ‘Daar moeten we mee leren leven.’
Onwillekeurig monsterde ik na haar verhaal de borsten van haar en de stripboekzusjes. Zou het daaraan liggen? Als de vader professorwens liet afhangen van de grootte van dochters’ borsten… Met zulke erwtjes maak je je vader ook geen professor.
Twee jaar later kwam ik Daisy samen met haar jongste zusje tegen. Kelly was een lompe tiener geworden. Pukkels in haar gezicht en hals, dikke benen en vlezige bovenarmen. Onder haar t-shirt met V-hals schommelden haar borsten.
Daisy en ik wisselden familienieuws uit. Er was nogal wat ziekte en verdriet te melden, maar opeens klaarde haar gezicht op: ‘mijn vader is professor geworden.’
1/04/2005
De voorzitter verzuimde weer de vergadering te openen. Dus het ging over vakanties, onderwijs, beoordelingsgesprekken. Maar het ging niet over het project waarvoor we nu bijelkaar waren. Na tien minuten begon ik wat te schuiven op mijn stoel. Ik pakte mijn aantekeningenblok en klikte met mijn pen. Dit maakte geen indruk. Eelco en de voorzitter bleven praten over allerlei onderwerpen die niets met dit project te maken hadden.
'Zullen we beginnen', stelde ik voor.
'Nog even dit afronden. Ja, ik zie je zitten en jij wilt natuurlijk to the point komen, en daar heb je helemaal gelijk in, maar nu we het toch over beoordelingsgesprekken hebben, wil ik dit onderwerp even afronden. Want weet je, als we het gesprek nu afkaarten, bespaart dat tijd, snap je? Anders moeten we het volgende keer weer bespreken. En nu zijn we er toch al mee bezig. Voor jou is dat natuurlijk niet zo. Ik snap wel dat jij niets aan dit gesprek hebt, en dat je zit te draaien op je stoel. Maar geef ons nog 2 minuten, dan kunnen we dit afkaarten.'
'Zo. Nu kunnen we beginnen. Sorry Louter voor het oponthoud. Maar weet je, zo gaan die dingen soms.'
Ik zei niets en ik knikte niet.
Eelco brak het ijs. 'Het wordt dus echt een gaaf project jongens.'
'Nou, er moet nog wel wat gebeuren' zei de voorzitter. 'Zullen we even de verschillende onderdelen afgaan...'
'Nee, zo moet dat dus niet', interumpeerde Eelco. 'Ja, ik zeg het wat bot, maar dit moeten we echt anders aanpakken. Het is belangrijk om nu gestructureerd te werk te gaan. Even kijken. Geef mij de viltstift. Dan gaan we even op whiteboard de taken opschrijven. Heb je geen zwarte stift?'
'Wat voor soort taken hebben we? Even kijken. Categorie I. Dit doe ik met rood. Wat is de stand van zaken?' Dit was het onderdeel van de voorzitter, die zijn zaakjes goed voor elkaar had.
'Mooi. Dat schiet lekker op jongens.' Eelco wreef in zijn handen. Met zijn viltstift prikte hij naar mij. 'En hoe zit het met Categorie II?' Hij ging verder in het blauw. Ook ik had mijn taken gedaan.
'Aha. Dan komen we nu bij het moment supreme, categorie III. Die taken maak ik groen.' Het ging vooral om taken die Eelco op zich had genomen.
'Tsja, die eerste taak heb ik niet kunnen doen. Weet je wat het is...die andere lui hebben niets aangeleverd. Dus daar zit ik mee. En die tweede taak, wie zou die doen?'
'Die zou jij voor je rekening nemen', zei de voorzitter.
'Hmmm. Ik dacht dat we die samen zouden doen. Maar weet je, als jij zegt dat ik die zou doen, dan doe ik die. Ik wil niet de werkafspraken veranderen en dingen afknabbelen van mijn werk. Dan krijg je een negatieve werksfeer. We moeten nu zoiets krijgen van "de schouders eronder." En als ik nu zeg: we doen het samen, dan heeft dat geen gunstig effect op het werkproces, toch?'
'Het is goed als jij het doet', zei de voorzitter zonder te happen.
'Zo, dan hebben we nu de inventarisatie. Dat is duidelijk he, zo met die kleurtjes. Ik zal even kijken. De meeste taken bevinden zich nog in categorie III. Dat kost me zo...' Eelco rekende met zijn potlood met scherpe punt zijn taken uit. 'Dat kost me dus 38- 40 uur. Tsjonge. Dat is niet niks. Maar ok, dat is fair. Dat was de afgesproken werkverdeling, toch?'
'Ja, dat was afgesproken.'
'Dan laten we het zo. Dan zeur ik daar verder niet over.'
'40 uur. Nou ja, goed. Ok. Dan hebben we alles op orde. En zometeen hebben echt een gaaf project op onze naam staan. Daar kan niemand omheen.'
'We moeten ook nog even dit doornemen' zei de voorzitter. Hij liet een dik pak papier zien.
'Kun jij daar niet een uittreksel van maken? Even de belangrijste punten op papier zetten? Volgens mij bespaart dat tijd. Want weet je, als ik dit nu helemaal moet gaan lezen...jij hebt het al gelezen, toch? Dan zet jij even de puntjes op 1 A4, gewoon met bullets, even schematisch en duidelijk, dat is toch veel handiger, vind je niet?'
'Ik wil dat wel even op papier zetten'
'Mooi. Dat bespaart ons allemaal tijd. Wel lullig dat ik dat aan jou vraag, maar weet je, jij hebt het al gelezen, dat is toch zo?'
'Geen probleem', zei de voorzitter.
Zijn we klaar? Kunnen we afronden?' vroeg Eelco opeens gehaast.
'We zijn klaar' antwoordden de voorzitter en ik.
'Dan wil ik je nu even onder vier ogen spreken', zei Eelco tegen de voorzitter. 'Het lijkt nu net of ik je wegstuur Louter, maar ik moet hem even spreken'
'Het lijkt niet net zo, je stuurt je gewoon weg', zei ik met een glimlach.
'Zo. Daar heb ik niet van terug. Wat ben je toch scherp van de tongriem gesneden.' Ten afscheid kreeg ik een klap op mijn schouders.
1/03/2005
Oud & nieuw brachten wij dinerend door met familie en vrienden. Mijn vader had samen met een vriend een 7-gangen diner bereid. Tijdens de vierde gang kregen we het over de belmaffia, de tele2's en de platte daken verkopers die je iets willen aansmeren. Mijn vader had een nieuwe techniek ontwikkeld om deze colporteurs van repliek te dienen.
- Ik zeg altijd 'grasmachines.'
- En dan?
- Dat zegt die mevrouw dan ook. Ik onderbreek haar belscript met de vraag of ik haar eerst iets mag vragen. Dan zeggen ze altijd ja.
- Dus?
- Ik zeg dat ik een grasmachine te koop heb. En dan zegt die belmevrouw dat ze helemaal geen tuin heeft, of alleen een balkon, en dat ze helemaal geen grasmachine wil. En dan gaat ze weer wat vertellen over haar unieke aanbieding.
Ik doe net of ik haar niet hoor, en ik ga dan gewoon door. Die belmevrouw probeert steeds terug te keren naar haar belscript, maar ik doe net of ik gek ben en blijf mijn grasmachine aanprijzen. Dat gaat alsvolgt.
-- Dus als u nu uw hypotheek oversluit...
-- Maar mevrouw, laat me eerst nog even uitpraten over mijn grasmachine. Ik heb dus een grote en een kleine. Die kleine is 40 cm, speciaal geschikt voor kleinere gazons...
-- Meneer, ik bel voor een hypotheek. Ik heb helemaal geen tuin
-- Het is een heel mooie grasmachine. En niet duur.
-- Maar ik wil geen grasmachine. Kan ik nog even wat vertellen over de hypotheek?
-- Het is weliswaar een tweedehands, maar hij is nog als nieuw.
-- Meneer, u luistert niet.
-- Echt een prima grasmachine, degelijke makelij.
-- Als het zo moet, ga ik ophangen.
-- Jammer, want ik wil graag mijn grasmachine verkopen.