<$BlogRSDUrl$>

10/28/2004

 
Oponthoud

Eerder schreef ik over mijn haast om boeken uit te lezen. Anil Ramdas schreef 25 oktober j.l. een column over hetzelfde onderwerp en hetzelfde boek. Nu kan ik mijn euvel duiden: mijn lezen is kinderlijk.

Het gaat om het oponthoud
ANIL RAMDAS

Vroeger las ik gehaast. Er viel veel in te halen. Voor mijn geboorte waren al flink wat boeken geschreven en dan duurde het nog eens twaalf, dertien jaar voordat ik ze kon beginnen te lezen. Ik las als een bezetene, zonder aanzien des persoons, ik raasde net zo goed door Harold Robbins als door Jan Wolkers, door Agatha Christie als door Pearl S. Buck. Haar boek The Good Earth was mijn eerste Engelstalige roman, met een Prisma-woordenboekje worstelde ik me er doorheen. Ik hield van boeken over vreemde plekken, in The Good Earth dronken de arme Chinezen warm water, omdat theeblaadjes schaars waren, dat had indruk op me gemaakt.
Eigenlijk is het overdreven te zeggen dat ik van boeken hield over vreemde plekken, als je in Suriname bent, gaan alle boeken over vreemde plekken. Maar hoe vreemder, hoe beter, daarom hield ik meer van boeken over moderne steden dan over tropische oerwouden zoals De Scheepsjongens van Bontekoe. Jungle had ik zelf genoeg om mij heen. Ik verslond The Betsy van Harold Robbins, over mooie vrouwen en snelle auto's. Wij hadden geen snelle auto. Mijn vader bezat een bromfiets.
Maar was het wel lezen wat ik deed? Landschapsbeschrijvingen sloeg ik over, karakterbeschrijvingen nam ik niet bewust in me op, voor gemoedstoestanden had ik geen tijd, het verhaaltje, de verwikkeling, daar ging het om. Het kinderlijke lezen bestaat uit de nieuwsgierigheid naar de ontknoping, de rest is maar oponthoud.
Bij computerspelletjes schijnt het ook vooral te gaan om het uit te spelen, alles daartussenin is oponthoud. Mensen die graag naar sport kijken, zijn in die zin ook kinderlijk: het gaat om de eindstreep, om wie er wint, om hoe het afloopt, de rest is oponthoud.
Als je volwassen bent, gaat het ineens juist om het oponthoud. Om hoe het verhaal een stap terugzet, vooruitblikt, voorspelt. Gerard Reve zei - vraag me niet waar of wanneer - dat de vertelkunst bestaat uit de voorspelbaarheid: geef de lezer het gevoel dat hij de volgende scene had kunnen voorspellen, volwassen mensen houden niet van verrassingen.
Ik haat verrassingen. Dat maakt het leven zwaar, want de meeste vertellers delen de wijsheid van Gerard Reve niet en bieden je de ene verrassing na de andere. Toch hou ik vol dat de volgende scene moet worden verklaard door de vorige. Dat geeft bij sommige vertelvormen problemen. In films bijvoorbeeld gaat het tegenwoordig zo snel, dat je geen tijd krijgt de voorgaande scene uit te denken, omdat er al drie andere op zijn gevolgd.
Mijn lievelingsfilm is Taxi Driver, van Martin Scorsese, uit 1976. Bekijk de film op de video en zet hem na iedere scene stil. Dan begrijp je de noodzaak van de volgende scene. Als Travis Bickle, de hoofdpersoon, op een bepaald moment een .44 Magnum pistool koopt, terwijl de wapenhandelaar het hem afraadt omdat het zoiets is als het lopen met een kanon door de binnenstad, weet je dat het woord .44 Magnum bij hem is blijven hangen wegens de scene daarvoor, waarin een bijfiguur, een blanke man (gespeeld door Scorsese zelf) de zwarte minnaar van zijn vrouw overhoop zegt te willen schieten, met een .44 Magnum. Gemankeerde mannelijkheid en zo, maar die .44 Magnum is voor Travis Bickle ineens noodzakelijk, op een mathematische manier. Taxi Driver is een film volgens de wet van Reve, je ziet niet alleen de film, je leest tegelijkertijd het scenario.
Ik ken maar een Nederlandse schrijver die de wet van Reve zo belichaamt: Arnon Grunberg, die vorige week met De Asielzoeker de AKO-prijs won. Grunberg kun je alleen op de meest onthaaste manier lezen. Vroeger verslond ik een roman in drie dagen, in mijn studententijd las ik drie boeken tegelijk, maar van Grunbergs boeken koop ik nu drie exemplaren. Een voor mijn studeerkamer, een voor op het nachtkastje, en een voor op kantoor. En ik doe er zolang mogelijk over, ik lees langzamer dan Arnon Grunberg schrijft, over de Asielzoeker heb ik precies een jaar en drie weken gedaan.
Je kunt ook niet anders, Grunberg vertelt nauwelijks een verhaal. Zijn critici hebben gelijk dat hij een mooie opbouw heeft en dan het verhaal in een stormachtig eindhoofdstuk laat eindigen, of beter: in de soep laat lopen. Alsof hij ineens genoeg krijgt van de personages die hij zo zorgvuldig gecreeerd heeft, hij raakt verveeld van het spelletje en forceert een eind, zoals sommige jongeren hun computerspelletje beeindigen door hun vrienden de codes te laten verklappen om het laatste stadium te bereiken. En dan floep, boek afgelopen.
Grunberg schijnt dat in zijn laatste boek, De Joodse Messias, te hebben overdreven door niet alleen het boek, maar de hele mensheid te laten aflopen. Maar ik ben nog bezig met de Joodse Messias, ik lees hem zin voor zin, denk en peins en probeer te achterhalen waarom alleen deze formulering van de zin kon, en geen andere.
Neem zo'n zin uit zijn verzameling columns in Grunberg rond de wereld: Eenzaamheid loopt in de gaten. Een: hoe zou je dat anders kunnen zeggen? Eenzaamheid valt op? Dat klinkt niet. Twee: als je het eenmaal zo ziet, zie je overal om je heen eenzamen in de gaten lopen.
Eenzaamheid is Grunbergs thema, het onvermogen contact te maken, het wegzinken in melancholie, de liefdeloosheid en de moeite, al die moeite om dat te verbergen, omdat het zo belachelijk is.
Let bij Grunberg niet alleen op de hoofdpersonen, let op de bijfiguren, zoals Alexandra, de zus van de bazin van de geitenkaasboerderij, die een verweerde huid heeft en op een tak steunt als ze de hond in het donker te eten geeft, terwijl ze gebeden lispelt. Je weet het al, als hij eerder over Alexandra schrijft: Ze steekt de kaars die door de tocht is uitgegaan aan en gaat weer weg. Misschien komt het door haar jurk die in dit licht op een pij lijkt, maar opeens doet Alexandra aan een monnik denken, een monnik die voor vrouw speelt.
Een .44 Magnum van een zin (maar deze laatste zin had u kunnen voorspellen).

© 2004 PCM Uitgevers N.V. NRC Handelsblad

10/26/2004

 
Namen

- En voor een jongen, wat vind jij leuk voor een jongen?
- Govert. En Goof voor intimi.
- Govert? Nee, dat meen je niet. Het klinkt als een jongetje dat wordt gepest. Hij heeft een bril en vindt zijn schooltas in de sloot.
- En B. dan?
- Dat klinkt zo Duits. En zeker in combinatie met Lena. En wat nu als het een klein tenger jongetje wordt? Dan loopt-ie voor lul met zo'n naam.
- Vorige keer hadden we ook nog Max.
- Max is een hondennaam.
- En voor een meisje?
- Puck?
- Dat klinkt als een dochter uit een liefdeloos gezin. En ook nogal pretentieus.
- Ik vind Kaatje leuk
- Hmmm. Klinkt wel een beetje als een hockey meisje...
- Zit wat in.
- En Loa?
- Wat?
- Loa. Dat is een IJslandse naam. Het is de naam voor een vogeltje dat de zomer aankondigt.
- Dat is een rare naam.
- Maar wel mooi.
- Nee, geen gezochte namen. Bovendien is de combinatie Lena en Loa niet mooi. Net de zingende zusjes.
- Sascha vind ik mooi. En Ilja.
- Voor een jongen of een meisje?
- Voor een jongen natuurlijk. Het is Russisch.
- Maar dat is verwarrend. Bovendien hebben we geen Russische voorouders. Waar slaat zo'n Russische naam dan op?
- Sjoerd is ook leuk.
- Maar zo heet de zoon van K. al.
- Nou en?
...

10/25/2004

 
In de toko

Gisteren gingen R., Lena en ik naar de toko. De meesten halen hier hun eten af, maar er staan ook vier formica tafeltjes waar je snel even wat kunt eten. Het is een uitstekende Indische toko, hun sate is misschien wel de beste van Rotterdam.

En heet. Alles wat je hier bestelt is zo pittig dat de straaltjes zweet van je voorhoofd lopen. Volgens mijn vader is dat het criterium voor goed eten. Telkens als hij zijn witte zakdoek uit zijn broekzak pakt om zijn voorhoofd te wissen, zegt hij: 'dit is pas goed eten.' (Als klein kind kreeg ik ook pindakaas met sambal op mijn brood: dat andere was zo flauw.)

Wij komen er geregeld, want, anders dan in de meeste restaurants, voelen we ons hier met kind welkom. Toen Lena nog geen drie maanden was, kwamen we hier voor het eerst eten. Lena begon te dreinen, net toen ons eten werd geserveerd. De Indonesische dame pakte Lena van mijn schoot en begon al wiegend liedjes in het Maleis te zingen. 'Eten jullie maar lekker', zei ze met haar rollende r. Lena was onmiddelijk stil.

Wij hadden ons net geinstalleerd toen een gezin binnenkwam: de zoon was begin dertig en de kalende vader en de grijze moeder zullen wel halverwege zestig zijn geweest. De zoon kende het klappen van de zweep in deze zaak.

De vader bekeek de menukaart en wilde wat bestellen. De zoon zei dat dat niet de bedoeling was.
'We bestellen gewoon heel veel gerechten in losse schaaltjes, en dan nemen we van alles wat, als een soort rijsttafel.'
'Maar ik wil makreel'
'Dan bestellen we toch ook makreel, dat is geen probleem'

De Indische dame kwam de bestelling opnemen. De zoon somde alle gerechten op. De vader wachtte tot de zoon was uitbesteld.
'En dan voor mij graag de makreel'
'Pa, ik heb toch besteld, makreel zit erbij'
'O, heb je ook al voor mij besteld?'
'Ja, je moet alleen nog je drinken bestellen'
'Een biertje graag'
'Pa, alcohol schenken ze hier niet, dat heb ik toch gezegd.'
'O. Dan graag een tonic'

Een zucht van de zoon volgde.
De moeder keek nu verwachtingsvol naar de Indische dame.
'En voor mij graag het rundvlees. Maar dan zonder sambal'
'Ma, ik heb ook voor jou besteld'
'Maar hoe wist je dan wat ik wilde? Ik wil rundvlees, maar dan zonder sambal'
'Alles is hier met sambal mevrouw' zei de mevrouw van de toko.
'Maar ik houd niet van pittig eten, dan speelt mijn maag op' zei de moeder tegen de zoon. 'Dat weet je toch.'
De zoon werd nu echt kriegelig.

'Ik heb het eten al besteld. Wat wil je drinken?'
'Een droge witte wijn'
'Ma, ze hebben hier geen alcohol. Wil je spa?'
'Ja, doe dan maar een spaatje', zei de moeder zacht.

Toen de Indische mevrouw zich van de tafel had verwijderd, bleef het stil aan tafel. De zoon keek stuurs voor zich uit, de vader keek uit het raam.

10/24/2004

 
Uit

Zoals seks niet zou moeten gaan om het klaarkomen, zo zou lezen van romans niet moeten gaan om het uitlezen. Het halen van de laatste pagina's in zo min mogelijk tijd is geen doel op zich. Het is de weg er naartoe waar het om gaat.
Maar, gulzig van geboorte, sprint ik door de pagina's. Als het iets minder interessant dreigt te worden, gaan mijn ogen onmiddelijk in de snellees-mode. Alsof het een wedstrijdje roman-lezen betreft. De vijf laatste pagina's betreur ik mijn strategie altijd, en lees elke letter zorgvuldig.
Zoals ik het einde van alle romans heb bereikt, heb ik gisteren Grunbergs Joodse Messias uitgelezen. En weer nam ik me voor om het voortaan rustiger aan te doen.

10/21/2004

 
Hallo Bandung

In de tijd dat Indonesie nog Nederlands-Indie heette, was er een radioverbinding tussen Bandung en Kootwijk. Familieleden 'belden' via de radio naar Bandung, en schreeuwden dan vanaf de Veluwe: 'Hallo Bandung.'

Mijn vader, opgegroeid in Nederlands Indie, had dit nog meegemaakt. Deze manier van communiceren was dan ook mijn vaders associatie toen hij voor het eerste emailde, zo'n jaar of vijf geleden. De reden om zich hierin te gaan verdiepen was dat ik voor een tijdje naar het buitenland vertrok.

De eerste email die ik van hem ontving in Washington DC was: 'HALLO WASHINGTON. APELDOORN HIER. ' Hij belde eerst even om te waarschuwen dat hij een email had gestuurd. In dat telefoongesprek had hij vervolgens alles al verteld wat ik de volgende dag in de email zou lezen.

Gisteren ontving ik een telefoontje van mijn vader. 'Ik heb je mijn eerste sms gestuurd.' Ik las op mijn schermpje van mijn mobieltje: 'HALLO ROTTERDAM.'

10/20/2004

 
A way of life

Begin 2001 heb ik mijn proefschrift afgerond. De laatste maanden van mijn promotie waren obsessief. Alles draaide alleen nog maar om mijn boek. Ik snapte soms niet dat ik het volhield. Achteraf weet ik wat de truc was. Ik dacht iedere keer dat dit mijn laatste eindsprint zou zijn. Nog even hard werken naar de deadline, en dan zou het voorbij zijn. Maar dan was het niet voorbij. Dan moest er toch nog een hoofdstukje bij, een deeltje af, en even wat schuiven met wat blokken. En weer dacht ik dan dat dit de laatste deadline zou zijn. Even alles opzij, spoedig zou ik bevrijd zijn.

Mijn hele leven speelde zich af op de universiteitscampus. Ik arriveerde tegen een uur of half tien en installeerde me in mijn hok, mijn deur dicht. Ik lunchte en dineerde in de mensa, samen met anderen die ook tegen de deadline van hun proefschrift zaten. Ik kende het mena-menu per dag uit mijn hoofd: woensdag nasi, vrijdag vis en zo nog wat. Na de mensa-maaltijd ging ik weer terug in mijn hok, om door te werken tot de bel van tien uur 's avonds, als de portier het teken gaf dat het gebouw ging sluiten.

Ik beleefde geen plezier aan mijn schrijven. Het was strafwerk. Alle teksten had ik al duizend maal gezien, sommige frases kende ik inmiddels uit mijn hoofd. En toch moest het nog scherper, beter, soms gewoon anders.

Obsessief is eigenlijk nog een milde uitdrukking. Elke gebeurtenis in mijn prive-leven beschouwde ik als hinderpaal. Bezoek was lastig, feestjes kostten tijd. Als er onverhoopt iets gebeurde in mijn prive leven, reden tot een feestje ofzo, kocht ik het cadeautje in de kiosk van de campus, of in de boekenwinkel op de campus. Soms sportte ik, in het sportcentrum van de campus.

Na vijf jaar wilde ik er vanaf en had mezelf voorgenomen om voor de kerst het concept bij mijn begeleiders in te leveren. Kerst naderde gestaag. Ik maakte langere dagen. Ik kwam rond half elf thuis, dronk dan wijn met mijn lief. Veel wijn. Zonder wijn kon ik niet meer in slaap komen. Ik droomde vaak zinnen uit mijn proefschrift. Mijn hele leven was mijn proefschrift.

Ik sliep steeds slechter. Drie dagen voor de kerstvakantie werd ik om half zes ' s ochtends wakker. Ik kon toch niet meer slapen en stond op. Ik douchte uitgebreid en ontbeet. Het gebouw waar ik werkte zou nog niet open zijn en ik wandelde naar mijn werk met een omweg om tijd te rekken. Langzaam zag ik het licht worden, roze strepen aan de hemel. Ik telde de uren. Nog 72 uur, en dan zou ik er vanaf zijn.

Voor de kerst leverde ik mijn concept bij beide heren in. Die kerstvakantie heb ik alleen maar geslapen, geskied en gelezen. Na de kerstvakantie had ik een afspraak met mijn promotor. Voor mij hing alles af van die bespreking: was ik er vanaf of niet?

Net voor die belangrijke afspraak kreeg ik een mailtje waarin mijn begeleider de afspraak afzegde. Ik had het kunnen weten. In de loop der jaren had ik die briefjes thuis op de deurmat gevonden, de avond voor de afspraak, ik had berichtjes op mijn voicemail gevonden, een uur voor de afspraak, ik had voor een dichte deur gestaan met daarna een gesprekje waarin hij zich verontschuldigde dat hij zijn afspraak was vergeten. Ik was altijd geduldig gebleven.

Maar nu niet. Ik stampvoette door de lange gang met dichte deuren naar zijn werkkamer. Ik zwaaide de deur open en vroeg wat dit voor stijl was. Mijn stem trilde. Ik sprak, voor het eerst van mijn leven, met stemverheffing.

Een maand later kon mijn proefschrift naar de drukker. De drukproef was reden tot opluchting, niet tot trots. Verlost.

Twee jaar lang wilde ik niets meer te maken hebben met dat onderwerp van mijn proefschrift. Afgelopen maanden heb ik dan eindelijk het boek bewerkt tot een artikel. Nog voelde ik de tegenzin, bijna fysiek, tijdens het schaven aan het artikel.

En nu kwam dan het bericht binnen. Het artikel is geaccepteerd bij een internationaal tijdschrift. En weer voelde ik opluchting, geen trots.

10/19/2004

 
Schatjes

De studenten hielden in groepjes van twee of drie een korte presentatie. Als laatste was de Spaanse groep aan de beurt. Gedrieen namen ze plaats voor het schoolboord. De mollige Catelaan nam het woord en de twee groepsgenoten verscholen zich half achter hem, wat mij deed denken aan een middelbareschool dansje.

De Spanjaard sprak met een slissende 's', en om de drie woorden vroeg hij aan zijn groepsgenoten: 'Come se dice en ingles?' , wat door zijn medestudente werd beantwoord met gegiechel.

Het was een estafette-presentatie. Na vijf zinnen nam de tweede jongen, een magere jongen met een vlasbaardje, het over. Hij zei niet veel, maar tekende met grote precisie Spanje op het Whiteboard. Het was een priegeltekening, waarin hij allerhande iconen kwijtwilde: ^^ voor bergen, kleurtjes voor de politieke voorkeur van een regio, rivieren, pijpleidingen, provinciegrenzen. Bij dit precisiekwarwei veegde hij per ongeluk met de muis van zijn hand over de zuidelijke provincies en heel Spanje werd een roze brij.

Na deze visuele adstructie sprong het meisje in. Ze had mooie dikke haren en een heupbroek die zo laag zat, dat ik vermoed dat ze helemaal geen onderbroek aan kon hebben. Haar stem was whiskey-hees en ze glimlachte veel.

Ik had geen woord kunnen volgen, maar aan haar intonatie merkte ik dat hun stukje snel ten einde zou zijn. Aan juf Louter nu de taak om toch wat streng te zijn, want hun presentatie was slecht bij vergeleken de anderen. Ik sprak hen toe, en zij glimlachten terug.

10/18/2004

 
Alfa Romeo

Gisteren gaven we een etentje voor mijn tante, mijn lesbische nicht met haar stoere vriendin en mijn naastere familie. We begonnen wat later want mijn nicht moest 'uit' met haar damesvoetbalteam. Met hun haren nog nat van de douche kwamen de twee vrouwen binnen. Ik kreeg een klap op mijn schouders, R. een por tussen zijn ribben.

'Laat die koffie maar zitten, doe maar een lekker sjablietje, heb je dat?'

R. en ik hadden lekker gekookt. Het deed me goed te zien hoe mijn familie aan tafel zat te praten, onderwijl genietend van onze drank en spijzen. De drank werd niet per glas maar per fles geschonken. Het gesprek werd steeds luidruchtiger. Ook steeds eerlijker. Er passeerde een aantal verhalen over intiemde delen van schoonzussen en schoondochters waarvan ik de details liever niet had geweten.

Opeens bedacht mijn tante dat ze nog met de auto terug naar huis zou moeten. Dat zou betekenen dat ze nu zou moeten stoppen met drinken. Ze keek wat beteuterd: ' ik doe de hele tijd al rustig aan, ik spuug het zowat terug, daar zijn feestjes toch niet voor bedoeld.' Maar ze had ook meteen de oplossing: 'als jij 'm morgen mee naar je werk neemt en bij mij voor de deur zet, rijd ik wel mee met Robin naar huis. Want ik ben nachtblind', voegde ze nog toe.

Vanochtend kwam ik dus in de Alfa Romeo van mijn tante naar mijn werk. Ik ken geen soort of type, ik weet alleen dat-ie zwart was, een cabrio, met leren bekleding en een glad notenhouten sportstuurtje.

Meteen al toen ik het koele leer voelde, wist ik dat dit een lekkere auto was. Sleutel omdraaien, koppeling op laten komen. Ik spoot weg. In ieder geval was het een ander startmoment dan met mijn volvo 440, automaatje van minstens twaalf jaar oud.

Reizen in zo'n auto, met mijn handen op het koele hout van het stuur, geeft een heel ander gevoel dan collectief snotteren in de trein. In de trein ben ik hoffelijk, laat bejaarden, zwangeren en hulpelozen altijd voorgaan, sta mak in het gangpad en help buggy's naar boven sjouwen als de lift kapot is. De alfa sprak iets anders in me aan. Bij het stoplicht ging ik vanzelf proberen om wat eerder weg te zijn dan mijn buurman, op de snelweg haalde ik bij het uitvoegen en passant nog drie auto's in.

Een lekker gevoel, dat alfa gevoel: Een tikkeltje aso, zonder scrupules. Een tikkeltje ordi, zonder schaamte.

10/17/2004

 
War room

Vrijdag om 09.00 uur werd ik verwacht bij de crisismanager van een groot bedrijf. Ik vroeg een gunst aan hem, een interview, en zorgde dat ik stip op tijd was. Bij het maken van de afspraak had hij to the point geklonken, geen woord te veel, alsof hij heel druk was. Dat was hij vast ook.

Het interview vond plaats in zijn kantoor. Op het eerste gezicht een gewoon kantoor met lamellen en veel grijstinten, maar toen zag ik de ronde raampjes die uitzicht boden op wat er gebeurde in de kamer ernaast.

Die kamer noemde hij de war room. Op de muren werden beelden van de situatie in Nederland geprojecteerd: veel grafieken, knipperende bollen in de kleuren oranje en rood in het midden en het noorden van het land, en aan de zijkant een grote klok. Ieder persoon in de war room droeg een koptelefoon en zat achter vier computerschermen. Ze zaten op draaistoelen en keken vanaf geisoleerde plateautjes rond alsof alles onder controle was.

Het werd een leuk interview. Met elke zin uitleg, met elke nieuwe knipperende bol op het scherm ten teken van gevaar, steeg mijn ontzag voor deze jonge manager. Niet zozeer om hoe hij het voor elkaar had, dat kan ik helemaal niet beoordelen, maar dat hij het aandurfde om de baas te zijn van deze war room.

Na het interview kwam ik aan op mijn werk. Ik zag een collega knielen bij het kopieerapparaat om een vastgelopen velletje eruit te trekken. Een ander stond bij de koffie-automaat. Ook hier was alles onder controle.

10/15/2004

 
Rouwen is een vak

Had ik vorig jaar nog in mijn eentje jankend op de bank gezeten, dit jaar zou ik het anders doen. Woensdag was de 9e sterfdag van mijn moeder. We hebben deze dag nog nooit in familiekring beleefd en daar had ik ook nooit behoefte aan, maar na mijn ervaring vorig jaar wilde ik het anders doen.

Ruim van tevoren had ik een dag vrijgenomen van mijn werk en ik belde mijn vader op dat ik op 13 oktober naar hem toe zou komen. 'We gaan een bloemetje brengen naar het graf, misschien even lunchen, wat bijpraten en aan het einde van de middag ga ik weer terug naar huis.'

Mijn vader gaf een reactie die hij altijd geeft als er een samenkomst wordt geopperd: 'Misschien. Ja. Laten we even kijken of het mooi weer wordt.'

Ik trok me niets aan van het weer en stapte 's morgens in de trein. Een trein later dan gepland, want ik wilde nog even Grunberg's laatste kopen, op nadrukkelijk en herhaaldelijk aanbevelen van Bijzinnen.com.

Ik werd afgehaald door mijn vader. We gingen niet naar het graf, maar naar het huis van zijn vriendin. Vervolgens lunchten we gedrieen in het hipste café van Apeldoorn, een kwalificatie die nog niets zegt over de hipheid van het café. Aansluitend gingen we gedrieën naar een tentoonstelling in Coda, het nieuwe Herzberger museum. We besloten de dag op de golfbaan, waar mijn vader mij een clinic gaf. Ik was beter dan hij had verwacht, slechter dan ik zelf had gehoopt.

Op de terugweg in de trein las ik de Joodse Messias en sms-te wat.

Bij thuiskomst vroeg R. hoe het was geweest. Ik somde alle activiteiten op. 'Heb je het nog over je moeder gehad?' Dat was de eerste keer dat haar naam viel, die dag.

10/11/2004

 
Voorwaarts in de strijd

Mijn studententijd heb ik goeddeels doorgebracht bij een traditionele studentenvereniging. Het was geen corps, maar wij, wat anderen de provincie plegen te noemen, hadden het maar wat graag gewild en legden onszelf regeltjes op ('mores') die wij veel strenger naleefden dan welk corps dan ook, want wij wilden meetellen.

De eerste stappen in het verenigingsleven bestonden uit twee weken ontgroening. Ik had geen enkele aarzeling, was niet bang voor de ouderejaars in jacquet en mantelpak met hun moeilijke aanspreekvormen. Het was één groot spel en die spelregels bevielen me wel. Ik stortte me op nieuwe activiteiten en wilde iedereen leren kennen.

Een groot deel van de ongroening verliep gescheiden; de jongens deden hun (gore) ding in de kelder. Ze leerden vieze liedjes, die gingen van Hé geile meid, doe je benen wijd. In de vroege ochtenduren kropen ze stinkend en besmeurd met god weet wat weer uit de kelder. Onderwijl werden de meisjes in meisjesdingen onderricht.

Dat het allemaal nogal ordinair was, en dat veel draaide om bier en seks, deerde me niet. Mijn familie- Westlandse middenstanders- konden er ook wat van tijdens de bruiloften en partijen. Dit was niet wezenlijk anders dan mijn oom Sjarrel die op een bruiloft een sketch deed met een braadworst die tussen zijn benen bungelde.

Schunnigheid deerde me niet. Ik had moeite met de aanpak die wij meisjes kregen. Terwijl het bij de jongens van bier en neuken ging, leerden wij liedjes die moesten dienen als wapen tegen de mannelijke vunzigheid. Het waren strijdbare liederen, sommige nog stammend uit de jaren 50:
Vrouwen, vrouwen vrouwen, voorwaarts in de strijd,
weg met de mannen, die zijn uit de tijd...
en, in uptempo gezongen,
Wij zijn de betere meisjesstudenten,
ons lokken mannen niet uit onze tenten
weg met de mannen die met ons studeren
ze drinken en minnen en zijn heus geen heren
en een liedje dat eindigde met
Breien houdt ons af van het vrijen, schenkt ons ledigheid.
Laat ons onbedorven blijven, in onze studietijd.

Vrouwen 'die het gemaakt hadden', oud-leden, kwamen toespraken houden op de meisjesavonden, over hoe belangrijk goede studieresultaten zijn, dat slempen nergens goed voor is, dat je ambities moest hebben, dat de praeses uit ons jaar een vrouw moest zijn, en dat wij ons waardig moesten opstellen, en hoe dat er dan uitzag, 'je waardig opstellen'. Er werden sketches nagespeeld, mijn eerste rollenspel:
Stel dat een man ongevraagd zijn geslachtsdeel laat zien. Hoe dien je hem effectief van repliek (antwoord: 'dat? Dat zou ik nog niet op een broodje als hotdog willen). Stel dat een man je grof benadert. Wat kun je terugzeggen?
Op deze avonden werden wij geacht in mantelpakje te verschijnen, met rokjes óver de knie. Mijn zorg was: waar kóóp je zo'n model nog in 1989?

Ik zag niets in deze sophisticated aanpak en maakte zelf een liedje, als tegen-lied van 'hé geile meid.' Het ging als volgt:
Hé geile beer, kun je nu al niet meer, is één keer genoeg en dan nog veel te vroeg.
De vrouwen van mijn jaar pakten de tekst en melodie snel op, sneller dan van het lied 'voorwaarts vrouwen'. Toen de mannen hun gore tekst inzetten, gilden wij erover heen. 'Hé geile beer.'

De maker van het lied, ik, werd bij de Commissie van Wijzen geroepen. Ik klopte op de zware deur volgens een ritueel dat ons was aangeleerd. Een geheime code. Ze lieten me lang wachten. Drie mannen met brilletjes en dubbele achternamen, en een massief figuur wie, te beoordelen aan haar zwarte rok, een vrouwspersoon moest zijn, zaten achter de eiken tafel. Er brandde geen licht, alleen veel kaarsen die schaduwen maakten op de gezichten die nooit eerder aan de buitenlucht blootgesteld leken te zijn. Pafferige hoofden. 'Ze zien eruit of ze de hele dag eieren eten', dacht ik nog.

Ik voelde me onervaren, gespannen maar toch vooral vereerd dat ik dit heiligdom mocht betreden. Wat gingen ze met met doen? Waarom was ik hier? Klooi Louter meldde zich met de handen op de zijnaden van de rok en wachtte nederig tot de commissie iets te zeggen had.

'Is dat lied van jou?'
'Jazeker', glom ik van trots in het kaarslicht. Initiatief was altijd goed.
'Jazeker wie?'
'Jazeker meneer de vice-praeses van de Commissie van Wijzen'
'Dat is dus niet de bedoeling. Het is een ordinair lied. We raden je aan om je niet meer zo ordinair te profileren. Voor je eigen bestwil. Voor je het weet heb je een naam hier op de vereniging.'
'Ja maar...die jongens zingen óók zulke dingen.'
'Ja maar is nee', orakelde de dikke pythische figuur.
'Voor een man is dat heel anders', vulde Woortman van Berghuijzen aan. 'Einde discussie. Je kunt gaan.'
Ik wilde weggaan.
'Je vergeet nog iets'.
'Excuses vice-praeses van de Commissie van Wijzen, ik weet niet wat ik ben vergeten'.
'Ons te bedanken klooi Louter, voor ons advies.'
'Hartelijk dank vice-praeses van de Commisie van Wijzen en leden van de commissie van Wijzen, voor uw advies'.
'Je kunt gaan.'

Ik was behoed. Bijna mijn naam te grabbel gegooid.
Lange rokken. Kuise liederen. Zo ging dat hier. Vrouwen vrouwen vrouwen, voorwaarts in de strijd.

 
Twijfel

Twee meisjes van een jaar of vijftien bereiden hun huiswerk voor in de trein. Ze hebben make-up op, dragen hakjes van de hipste soort. De één draagt een naveltruitje, de ander heeft één schouder bloot met haar modieuze jaren tachtig outfit. De trein heeft vertraging en ze maken zich zorgen dat ze te laat komen voor hun presentatie. Boven hun witte vellen met veel fluoriserende stiften zie ik een kopje: het humanisme.

'Dit vind ik een diepe uitspraak', zegt het meisje met de paardestaart tegen haar medescholiere 'Wie nooit twijfelt, leert niets' leest ze een tikkeltje langzaam en plechtig voor.
'Ja, mooi is dat. Maar dat geldt voor alles'
'Hoezo?'
'Wie nooit twijfelt, kan niet echt houden-van'
'Tsja, als je het zo bekijkt...'
'Wie nooit twijfelt, kan niet echt genieten. Wie nooit twijfelt...' het meisje kan zo één twee drie niet een nieuwe toepassing verzinnen.
'Wie nooit twijfelt, leeft niet!' , waarop beide filosofen beginnen te giechelen.

10/07/2004

 
Hij doet het nog

Inmiddels ben ik 'in mijn 15e week.' Zwangerschap wordt, anders dan prille relaties, ziektes en dood, geteld in weken. Een zwangerschap is dus niet 9 maanden, maar 40 weken.

Mijn buik groeit, evenals mijn borsten, maar verder merk ik niets van die zwangerschap. Soms denk ik, nee vaak vrees ik dat het kindje (de foetus moet je nog zeggen) allang levenloos is. Ik voel 'm niet schoppen en draaien, hoe kan ik dan weten dat alles goed is? Het friemeltje in mijn buik is nu een centimeter of tien lang, en weegt 50 gram. Het is logisch dat ik nog niets voel, want een zwembeweging in het vruchtwater met van die iele beentjes haalt natuurlijk niets uit. Dat zegt mijn verstand als het de boekjes napraat. Maar mijn gevoel zegt dat ik allang iets zou moeten voelen en dat het vast allemaal niet goed is.

Gisteren mocht ik weer naar de verloskundige. Ze zette het apparaatje op mijn buik en op het scherm zag ik een levenloos lichaampje. Het was er wel, maar het bewoog niet. 'Hij is dood, zie nu wel'.

'Dat ziet er mooi uit', zei de verloskundige. 'Kijk, daar zie je het hartje kloppen'.

Opluchting. Prompt zag ik de beentjes bewegen. Hij doet het nog.

10/06/2004

 
Een beleefde student

Om 09.01 uur gaat de telefoon.

-Dag mevrouw Louter. Excuses dat ik u stoor. Mag ik u een vraag stellen? U spreekt met K. Kumar.
- Ja, ga uw gang.
- Ik heb begrepen dat u expert bent op het gebied van globalisering, is dat correct?
- Expert wil ik het niet noemen maar ik ben wel thuis in het debat.
- U werkt op de universiteit, dus u weet veel.
- Ik weet niet of ik weet wat u van mij wilt horen. Wat wilt u weten?
- Ik schrijf een stuk over globalisering.
- En waar schrijft u dat stuk voor?
- Ik ben HBO student en ik schrijf een werkstuk over globalisering. Maar ik snap er niets van.
- Kun je iets preciezer zijn? Waarover gaat je werkstuk?
- Over globalisering in het algemeen. Ik ben nu bezig in het boek van een engelse Professor, meneer X. Dat vind ik zo moeilijk. Kent u dat boek?
- Ja, hij was mijn promotor.
- Wat is dat?
- Hij is mijn leermeester.
- Nog beter. Ik heb het boek nu 3x gelezen en ik ben de rode draad een beetje kwijt. Zit die er wel in?
- Ja, dat is veelgehoorde kritiek. Wat hij probeert te zeggen is dat de wereldgeschiedenis verschillende tijdvakken kent. Eerst de pre-moderniteit, toen de moderniteit. En nu...
- Prehistorie. De moderniteit.
- Pre-moderniteit en moderniteit. Ja, dat is een tijdvak, een periode.
- Een tijdvak.
- Volgens X vinden we het moeilijk om te aanvaarden dat ook dit tijdvak weer op zijn einde is, maar volgens sommigen zijn er tekenen dat zowel de instituties als de dominante denkrichtingen fundamenteel aan het wijzigen zijn, zozeer dat we aan het begin staan van een nieuw tijdvak.
- Instituties.
- Ja, zoals de natie-staat, het leger,...
- Nazi's?
- De landen, de nationale staten, zoals Nederland, Belgie, India.
- En instituties. Die veranderen.
- Ja, steeds meer problemen worden niet meer aangepakt op het niveau van een land, maar bijvoorbeeld internationaal. Denk bijvoorbeeld aan milieuproblemen, of economische politiek.
- Globalisering dus.
- Ja, en X zegt dat het heel grote veranderingen zijn, die de kern van de inrichting van ons land en ook van ons denken veranderen. Die verandering is gemakkelijker om over 100 jaar te beoordelen dan als je er middenin zit.
- Want we zitten nu midden in de verandering.
- Ja. Een extra handicap is dat de moderniteit werd gekenmerkt door geloof in vooruitgang.
- Geloof in vooruitgang. Ja, ik schrijf maar even mee.
- We incoporeren dus elke vooruitgang in ons tijdvak, we confisqueren elke overwinning en vinden het ondenkbaar dat ooit een einde komt aan die vooruitgang (...)
- Sorry hoor, ik was nog bij de vorige zin. Wat zegt u nu? Dat we weer terugmoeten naar de prehistorie?

Ik stop met mijn verhaal, vergeet iedere nuance en vat het boek in drie zinnen samen niet- academische taal.

- Aha. Maar waarom zegt hij dat dan niet gewoon? U zegt het toch heel duidelijk. Waarom doet hij dat dan niet? Mag ik het nog een keer samenvatten? Eerst was er de prehistorie. Die hield op want er was nog geen natie-staat. Toen kwam er een nieuw tijdvak, het modernisme. Iedereen geloofde dat we vooruitgingen. Maar dat was niet zo. En nu breekt een nieuw tijdvak aan, waarin we weer in andere dingen geloven. En globalisering doet dit allemaal. We moeten ons allemaal richten op globalisering, anders zien we die verandering niet. Is dit correct?

Zijn samenvatting doet me denken aan de sketch van Hans Theeuwen, waarin hij de bijbel en het sprookjesboek met elkaar verhaspelt.

- Bijna. Ik raad je aan om het volgende boekje nog te bestuderen, daar staat het nog eens heel kort samengevat.
- Och mevrouw, dat is vast weer zo'n universiteitsboek. Ik ben maar een HBO student. Mag ik u bedanken voor uw tijd? Zal ik u mijn werktuk sturen als ik het af heb?
- Ja, dat zou leuk zijn. Graag gedaan. Succes met je werkstuk.
- Nogmaals vriendelijk bedankt. Dag mevrouw.

10/05/2004

 
Na-feestgeluksgevoelens

De maandag na ons feestje vroeg een vriend hoe het me me was.

Ik vertelde dat ik nog steeds aan het nagenieten was van het feest op zaterdag. Dat ik het bijzonder vond dat onze vrienden voor ons waren gekomen, na zoveel jaren van betrekkelijke trouweloosheid van ons. Dat bijna al mijn vrienden aanwezig waren en dat dat zo'n goed gevoel gaf, en geeft. Dat ik nauwelijks iemand echt heb gesproken, maar dat de vibes goed waren. Dat het me raakte om mijn vrienden bijelkaar te hebben. En dat ik nu, twee dagen na het feestje, iets voelde, iets miste. Dat hun vibes sentimenten in mij hadden opgepoetst waarvan ik het bestaan allang niet meer vermoedde.

Mijn vriend zei dat de na-feestgeluksgevoelens heel herkenbaar voor hem waren:

'Net zoiets als post-coïtale gelukzaligheid - nooit geheel zonder droefheid.'

10/04/2004

 
Trein en snot

In de trein begon mijn neus te lopen. Waterig snot. Ik roerde met mijn hand op de bodem van mijn tas maar ik had geen zakdoek bij me.

Je hebt vrouwen die alle eventuele benodigdheden in een handtasje bij zich hebben ('Wil je een pleister? Ik heb wel een aspirientje. Och, ik heb alleen nog labello met aarbeiensmaak'). Ik heb inmiddels een paar handtassen, maar die bezorgen me eigenlijk alleen maar overlast. Ik laat ze óf op feestjes staan omdat ik er niet aan gewend ben, óf de zaken die ik hard nodigheb - een strippenkaart, een zakdoek- zitten net weer in die blauwe handtas die ik vorige week gebruikte en niet in die rode die nu zo leuk bij mijn uitgaanspak staat.

Wat te doen met al dat snot in mijn neus? Ik haalde een keer mijn neus op en probeerde niemand aan te kijken in de volle coupé. Dat kun je één keer doen, maar daarna gaat het opvallen en gaan mensen zich ergeren, althans, ik zou me gaan ergeren. Ik besloot niets te doen en het doorzichtige snot druppelde zo in mijn boek (de Radetzkymars van Joseph Roth). Ik probeerde dit gedruppel ongezien te maken, maar voelde me betrapt door de mevrouw tegenover mij, die haar weerzin niet kon en volgens mij ook niet wilde verbergen.

Ik geen keus. Ik ging over tot het ophalen van mijn neus. Ik keek daarbij in mijn boek om verwijtende blikken te ontwijken. Elke bladzijde haalde ik één keer mijn neus op. En elke keer schaamde ik me.

Toen ik bijna op mijn bestemming was, liep ik naar het balkon. Daar zat een twintiger ongeneerd in zijn neus te pulken. Hij keek vrijmoedig rond, alsof hij niet met een vinger als een vishaak zijn neusgangen schoonhaalde. Normaal zou ik hem bestraffend toekijken, maar nu had ik mijn morele autoriteit verspeeld. Hij leek dit te weten en pulkte bijna uitdagend verder.

10/01/2004

 
Afstuderen

Normaal gesproken doen studenten zo'n half jaar over hun afstudeerproject. Zo niet Wieger. Hij is een afstudeerder voor wie mijn collega's en ik de term 'dood paard' gebruiken. Je kunt trekken en duwen wat je wilt, maar goed zal het werkstuk nooit worden. Je hoopt alleen dat er uiteindelijk, met heel veel hulp en geduld er uiteindelijk iets aanvaardbaars uitkomt.

Wieger is een deeltijdstudent. Naast zijn werk, studeert hij in de avonduren. Dat valt veel studenten zwaar, en Wieger in het bijzonder.

Het eerste jaar werd hij begeleid door een collega van mij, die hem na een jaar aan mij overdroeg met de woorden: 'hij heeft wat moeite met schrijven, maar ik denk dat hij zo klaar kan zijn'. Na deze overdracht heb ik sessies, uren lang met hem gezeten. Bij de overdracht had hij theorie, zijn analyse, conclusies, aanbevelingen aan het bedrijf waar hij stage liep en zijn visie op de wereld in het algemeen allemaal doorelkaar gehusseld.

Sessie na sessie had ik met hem hoofdstuk-indelingen gemaakt, d's en t's verbeterd. Met verschillende kleuren had ik in zijn tekst aangegeven wat een bewering van hem was, wat een conclusie, en wat thuishoorde in het stukje analyse.

Wieger is niet lui. Hij is alleen niet zo taalbegaafd en heel eigenwijs. Elke sessie viel er wel een botte opmerking. Als ik bijvoorbeeld zei dat hij dit moest aanvullen, of dat moest verbeteren, dan was zijn standaardopmerking: 'dan heb je het niet goed gelezen'

Wieger vond het kennelijk allemaal zelf wel voldoende en had op eigen houtje een afstudeerdatum gepland, inclusief zaaltje en uitnodiging aan de afstudeercommissie. Het overviel ons nogal, want het werk was verre van gereed. Hij reageerde niet op mijn mailtjes en uiteindelijk belde ik hem op met de boodschap dat hij nog niet zover was en dat het plannen van de afstudeerdatum toch echt pas kon na uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de afstudeercommissie.

'Dat is een bittere teleurstelling', zei Wieger. Zo welbespraakt was hij in zijn scriptie nog nooit geweest.

Nu, na twee jaar mocht Wieger zijn afstudeersessie aanvragen. Het feit dat het toch niet beter zou worden en dat hij zolangerzamerhand in overspannen toestand geraakte, deed de afstudeercommissie besluiten dat het maar eens afgerond moest worden. Als je het werkstuk welwillend bekeek, kon je er wel een zes in lezen.

De zaaltjes voor het afstuderen variëren in capaciteit van 30 tot 400 man. Wieger had de grootste collegezaal besproken voor deze plechtigheid, een amfitheater dat plaatsbiedt aan 400 man.

De afstudeercommissie arriveerde stipt op tijd in de grote zaal. Wieger stond al achter het spreekgestoelte geplakt en kwam er niet meer achter vandaan. Vanuit de verte werden wij voorgesteld aan alle aanwezigen: zijn broer, zijn vrouw, zijn vader en zijn drie puber kinderen. De familie ging op de zesde rij zitten. Alle andere rijen waren leeg.

Wieger begon met zijn afstudeerpraatje, monotoom en verongelijkt. Zijn broer, een man van tegen de vijftig, interumpeerde Wieger een aantal maal. De eerste keer liet de voorzitter van de afstudeercommissie het nog wel toe. De tweede keer maande de voorzitter tot snelheid toen de broer uitlegde dat Wieger dit toch echt fout zag in zijn scriptie. De broer was hardleers en sprong nogmaals in, dit keer om een voorbeeld te geven van wat Wieger probeerde uit te leggen, 'dat zou het allemaal veel duidelijker maken voor de zaal'.

Wieger eindigde de presentatie met de zin 'nouja, verder heb ik niets te vertellen'.

Toen de plechtigheid voorbij was, fluisterde de hoogleraar in mijn oor: 'ik moet hier snel weg, anders word ik accuut depressief.'

This page is powered by Blogger. Isn't yours?