<$BlogRSDUrl$>

7/24/2003

 
Pitsie patsie pantsie wij gaan met vakantie
pitsie patsie demping, wij gaan naar de camping

zongen we vroeger in de auto.
Dit is een liedje van 'onze kleine vriend Biotex' . Vroeger, toen ik nog onschuldig en gelukkig was, zaten er gratis plaatjes bij de tonnen van dit wasmiddel. Biotex maakte altijd van alles mee. Soms was er een leeuw ontsnapt uit het circus, maar soms zat hij ook 'op het balkon, fijn in de zon, heerlijk te zonnen. De vogeltjes fluiten het hoogste lied. Maar vals fluiten mogen ze niet. Want op het balkon, fijn in de zon, zit ik heerlijk te zonnen.'
Ik ken die plaatjes bij flarden nog uit mijn hoofd. Mijn broer en ik draaiden die op zondagochtend, als mijn ouders nog wilden uitslapen. Het Cartoon network avant de kleuren t.v. zeg maar. Alle plaatjes eindigden met: 'Biotex, Biotex, onze Biotex'.

Nu ik dit zo schrijf, vind ik Biotex wel troon-waardig. Beatrix en Biotex. En Beatrix zingt:
pitsie patsie pantsie wij gaan met vakantie
pitsie patsie demping, wij gaan naar de camping.

Niet naar de camping, maar wel pitsie patsie pantsie met vakantie. Twee weken. Tenzij een leeuw ontsnapt.

7/23/2003

 
Kick

Ik was moe van het werken, maar ook zeer tevreden over de productie van die dag. Mijn baas en ik blijken goed samen te kunnen schrijven en dat gaf mij een kick. Ik bespeel geen instrument, maar ik vermoed dat het hetzelfde gevoel is wat je overvalt als je speelt in een orkest of ensemble. Al die tijd heb je in je eentje die partij ingestudeerd. Zwaar en eenzaam werk. Bij de repititie hoor je voor het eerst hoe mooi jouw deel in het geheel past.
Het is de kick waar Max Weber het over heeft in 'Wetenschap als Beroep' of beter misschien nog: wetenschap als roeping. Ik voel vlinders in mijn buik als ik op de toppen toppen van mijn kunnen Een Moeilijke Auteur heb gelezen. Ik vind het al heel wat dat ik begrijp wat erin staat. Maar dan komt het moment van euforie: dat ik vervolgens deze theorie kan gebruiken om er iets eigens mee te creeeren, iets nieuws. Dit gevoel overvalt me zeer zelden. Ik kan me die momenten nog heel gedetailleerd voor de geest halen, waar ik was, wat ik las en waarom ik die opwinding voelde.
Maar deze keer was het anders. Ik was niet in vuur en vlam over een theorie. Deze keer was het meer het schrijven zelf, het creeeren, dat me vleugels gaf. En dat in het samenspel met mijn collega iets mooiers ontstond dan hij en ik afzonderlijk hadden kunnen maken. En dat het allemaal zo snel ging. Normaal pas en meet ik elke zin. Nu niet. Het ging gewoon lekker.
Ik sprak een keer een prof in de informatica en die vertelde me dat hij de Weberiaanse kick precies een maal in zijn carriere had gehad. Een briljante ingeving. Hij kon zich nog precies dat ene moment herinneren. Hij fietste na zijn werk langs de grachten naar huis. Op een bruggetje over een gracht gebeurde het. Hij kreeg hij een ingeving die briljant leek. Enkele weken en vele berekeningen verder bleek dat het idee inderdaad geniaal was. Naar eigen zeggen heeft hij zijn hele carriere geteerd op dat ene moment.

7/22/2003

 
Flirten

Iedereen probeert me uit de auto, in de trein te krijgen. Dat lijkt te gaan lukken. Niet eens zozeer vanwege de tijdwinst waar iedereen het over heeft (want die is er niet). Het wandelingetje 's ochtends, zo langs de grachtjes in de ochtendzon, dat doet 't 'm. En sinds gisteren ook nog iets anders.

Ik hing in vermoeide maar intens tevreden (met mezelf, met de wereld, met mijn leven) staat halfonderuit op een bank in de trein. Ik ergerde me maar nauwelijks aan mijn dikke medereiziger die met dit warme weer wel erg wijdbeens op de bank zat. Ik was plakkerig door de skailederen banken van de NS, vooral waar ik de bank met mijn blote huid raakte. Mijn medereiziger maakte soms een onverwachte beweging, waarbij hij met zijn behaarde blote benen tegen mijn blote benen kriebelde. Die intimiteit met een willekeurige treinreiziger vind ik meestal ondragelijk, maar nu kon dat zelfs niet mijn humeur verpesten. De rest van de reis anticipeerde ik wel op zijn verschuivingen en bewoog ritmisch mee met hem.

Ik had wel de nieuwe Groene Amsterdammer bij me, maar ik had nog even geen zin in Holman en de zijnen. Ik staarde wat uit het raam. Maar het wazig turen kreeg een brandpunt. Er stond een man. Een heel mooie zwarte tengere man. Hij leunde tegen een bord met aankomst- en vertrek tijden. Hij kauwde op een stokje of een plastic roerstaafje, zoals boerenjongens altijd in oud hollandse films worden uitgebeeld: kauwend op een graspluim, het sprietje in de hoek van de mond.
Ik keek ongegeneerd naar hem. Want wat was hij mooi. Wat een mooie vorm alleen al van zijn schedel, zo regelmatig dat hij een trotse verschijning werd. Hij was tenger, maar niet mager. Zijn gezicht leek mij compleet symmetrisch en in ieder geval volledig harmonieus. De scherpe jukbeenderen werden in balans gehouden door de volle lippen en prettige ogen. Die ogen dus. Hij keek mij recht terug in mijn ogen en glimlachte. Ik wendde snel mijn ogen af maar dwaalde weer terug. Hij lachte nog steeds. Ik bloosde. Waarom in godsnaam? Ik keerde mijn blik weer af. Net toen de trein weer begon te rijden lachte ik terug, niet alleen naar hem, maar ik lachte ook om mezelf. Blozen om een glimlach. Dat flirten van mij wordt nooit iets.

Toen ik de trein uitstapte, nam ik me voor mijn auto te verkopen.

7/21/2003

 
Heb ik iets gemist? Is het uitgezonden op t.v., heeft het in de kranten gestaan, heeft de lokale radio soms vermeld dat het verboden is om een bh te dragen met temperaturen boven de 30 graden?
Alleen in Engeland worden minder bh's gedragen dan afgelopen weekend in zomers Nederland. En mooi is het bijna nooit.

7/20/2003

 
Weer een weekend voorbij
en weer niets memorabels gedaan.
of toch: Lena's eerste hapje.
en eindelijk een koffiebar ontdekt waar ze smoothies schenken (word je ook moddervet van, maar het voelt gezonder)
en er is schip gezonken voor mijn deur. Echt waar!

later vast meer.

7/18/2003

 
Het land van oom Otto

Daar zijn we dan, voor het eerst in het 'appartement' van oom Otto. Ik geef hem onwennig drie kussen. Hij heeft zich geschoren, maar heeft een paar banen gemist. En rond zijn neusgaten was het ook moeilijk bereikbaar voor zijn scheermes. Het is bloedheet in zijn kamer. Ik trek na de eerste uitwisselingen ('hoe was de reis') mijn trui uit.

R. en ik zijn hier om orde op zaken te stellen. We willen wat dingen aan de kant schuiven, zodat we die luxe fauteuil voor oom Otto kunnen kopen, misschien lukt dat nog wel vandaag. Oom Otto heeft een ander plan. 'Zo, daar zijn jullie dan.' Dat is de enige zin die ik me letterlijk herinner. Daarna begint een brei die moeilijk is te reconstrueren. We vloeien van zijn jeugd in 'Nederlands Indie' zo naar de partijstructuur van de PvdA. Moeiteloos komen we toch weer aan bij het 'Jappenkamp' (de Nederlanders in Indonesie werden door de Japanners geinterneerd tijdens de tweede wereld oorlog), waar oom Otto als 14 jarig jongetje 3 jaar heeft doorgebracht. Hij geeft ons details zonder context 'die Groninger was wel een doorzetter', 'ach man, in die ziekenboeg, we dachten dat die Fries dood zou gaan...'). Hij migreert van kamp naar kamp. Ik heb bij mijn vader weleens de namen van de verschillende kampen opgevangen en probeer het in te vullen en mee te doen. Oom Otto is alert: ' nee, daar weet jij niets van'. Het is niet de bedoeling dat we communicerren, interacteren. Oom Otto vertelt. Het is zo warm dat ik moeite heb om bij de les te blijven. Ik hoor 'muggen....malaria....Jappen....ziek....brief....mamma....'

En dan breek ik in. Er is al een uur verstreken en vandaag zouden we de boel aan kant brengen voor de nieuwe stoel. Er is werk aan de winke. Min keel is droog door de hitte in zijn kamer. 'Oom Otto, zullen we proberen een plekkje te maken voor uw luie stoel? R. schrikt op. Hij was weggedoezeld op het gekabbel van oom Otto. 'Ja, ik heb jullie komst al voorbereid'.

Oom Otto grijpt naar zijn kruk. Hij richt zich op, ik schuif schielijk mijn stoel opzij om plaats te maken voor hem. Ik ben bang dat hij valt over of tussen de vele stapels rotzooi. Hij reikt naar een doos die schijnbaar willekeurig tussen de verzameling Albert Heijn tassen (oude stijl), dozen, en stapels kleding is neergezet. Hij geeft mij de doos aan. Het is een gewone schoenendoos met een dik elastiek erom. Op de deksel staat '1989'.

'Kunnen jullie eens kijken of hiervan wat weg kan?'. Ik open de doos.
De doos zit vol kassabonnetjes. Ik laat de bonnen door mijn handen glijden. Ze zijn van Albert Heijn, van de Hema, van de bakker. Heel gewone kassabonnen. Het is 1996 en oom Otto heeft een doos vol bonnen uit 1989 bewaard.
'Denk je dat ik deze bonnen nog moet bewaren?' , vraagt oom Otto voorzichtig. Ik antwoord onverwacht adrem: 'denkt u dat er nog bonnen tussen zitten die u garantie kunne geven op artikelen?' Weer een domme vraag. Die heeft oom Otto natuurlijk apart bewaard. 'Dan denk ik dat deze doos wel weg kan. Weet ik dat wel zeker? Oom Otto kijkt nog eens in de richting van R. die met ronde schouders in het bed is gezakt. R. knikt bevestigend. De doos wordt met veel omhaal in de gang gezet. Ja, R. en ik zullen zorgen voor de afvoer van de kassabonnen uit 1989.

Oom Otto heeft nog iets om op te ruimen vandaag. Met zijn stramme lichaam probeert hij over R. te buigen om naar een hanger van ijzerdraad te grijpen die aan een spijker hangt. R. is hem voor en pakt de hanger waarop een overhemd hangt dat retro zou zijn als het niet zichtbaar al vele malen versteld zou zijn. Iemand had oom Otto verteld dat hij dit overhemd echt niet meer kon dragen. Waren wij het daar mee eens? Het kwam toch van een goed modehuis uit Wageningen, waar hij destijds had gestudeerd. Nee, echt een goed modehuis.
- Misschien is het hemd nu toch wel echt op, oom Otto. Het is versleten op de ellebogen en de boorden zijn ook echt op.
- Ja, en die boorden zijn al eens gekeerd. Maar ik vind het zonde om weg te gooien.
- Nou, wij willen het wel in de kledingbak doen, dan gebruikt het Rode Kruis het nog.
- Maar gebruiken die lui dat wel echt goed?
- Ja, dat denk ik wel.
- Goed, neem dit overhemd dan maar mee.

Zaterdagmiddag, drie uur 's middags. Onze buit is een schoenendoos vol kassabonnen en precies een overhemd. Het begint mij te dagen dat die fauteuil er misschien vandaag niet meerkomt.

 
Oom Otto

Oom Otto (71 jaar of daaromtrent) heeft last van zijn benen. Hij wilde wel zo'n lekkere luie stoel, vertelde hij mij in zo'n eindeloze telefoonsessie. Ik stelde me zo'n ding voor die ze alleen in meubelzaken verkopen waar zelfs het logo van eikenhout is.
'Dan koopt u die toch?', was mijn al te simpele reactie. 'Als u wilt, kan ik die wel een keer met u uitzoeken. 'Ik heb helemaal geen plaats voor zo'n fauteuil. Dan zou ik van alles moeten opruimen'. 'Maar dan schuift u toch wat aan de kant en dan past zo'n stoel toch wel?' 'Nee, daar snap jij helemaal niets van'.
Oom Otto gebruikt deze frase nog al snel. Ik snap niets van de geopolitieke verhoudingen, ik snap niets van de belabberde toestand waarin Nederland verkeert, ik snap niets van hypotheken (die moet je helemaal niet willen, waar denk je dat al die banken hun dure hoofdkantoren van betalen), ik snap niets van Amsterdam, ik snap niets van 'Nederlands Indie'. Soms voegt hij daar verzachtend aan toe, als hij in een goede bui is, 'maar dat kun je ook niet weten'.

Het leek me sterk dat oom Otto geen plaats kon maken voor een lekkere stoel. Ik besloot polshoogte te nemen. Ik vertelde mijn vader dat ik zijn broer zou bezoeken. 'Succes', was zijn commentaar. Ook andere familieleden wensten mij lacherig sterkte toe. En de afspraak met oom Otto gaf daar ook enigszins aanleiding toe.
- Hoe laat kom je dan?
- Nou, schikt het u rond twaalf uur?
- Ik wil het graag precies weten.

Op een zaterdag, precies twaalf uur, bel ik aan bij oom Otto. 'Welcome' zegt hij op zijn Engels. 'Betreed mijn nederig onderkomen'. Ter ondersteuning van zijn welkomswens maakt hij een zwierig gebaar met zijn houterig lichaam. Hij is zo mager. De versleten bruinlederen riem komt boven zijn broekband uit en houdt de broek, die ooit een pantalon was, nog op zijn plaats.
R. en ik betreden een klein halletje. We botsen tegen elkaar als oom Otto de deur naar de volgende ruimte opent. Mijn god, dit is nog kleiner dan mijn laatste studentenflat, flitst door mij heen als ik zijn woonkamer zie. Het is een ruimte van 4 bij 4. De 'kitchenette', zoals mijn oom het hok met wasbak blijft noemen, is nog niet eens 2 bij 1. Maar de ruimte oogt nog kleiner. Veel kleiner.

Overal staan dozen. Plastic tassen. Stapels kleding. Kleding op een hanger aan de deurnkop. En aan die hanger weer een andere hanger met nog een overhemd. Kartonnen dozen. Schoenendozen. Verhuisdozen. Een tafel vol papier. Stapels tijdschriften. Een omgevallen stapel tijdschriften. Een spijker aan de muur een schilderijtje. Aan dezelfde spijker, met langer touwtje, een kalender die je gratis bij de Chinees krijgt bij de jaarwisseling. Daaronder, met nog een langer touwtje weer een kalender van de Chinees. Ander jaar, zelfde Chinees. Een eenpersoonsbed met een sprei die al vele malen is gestopt. Naast het bed een leeslamp die met ijzerdraad in bedwang wordt gehouden. Een jaren vijftig boekkast herbergt een radio met jute en draaiknoppen. Aan een buis is met ijzerdraad een kalender bevesigd. De kalender is leeg. Op zaterdag staat: R. en W.

'Have a seat', zegt oom Otto. Maar er is geen stoel beschikbaar. Alle stoelen zijn bezaaid met papieren, met kleding, met rotzooi. Hij maakt een stoel leeg en biedt deze aan. Nee, gaat u maar zitten oom Otto. Hij pakt een krukje uit de keuken. Dat is goed genoeg voor hem. R. moet op het bed zitten. Zo. Daar zijn we dan, als pioniers van de familie in het land van oom Otto.

(gauw meer)

 
Boomhut

Ik biechtte mijn goede vriend D. op dat ik een soort van dagboekje bijhield op internet. Van dit principe had hij nog nooit gehoord- netzomin als ik een dikke twee maanden geleden.
- Kan iedereen dat lezen dan?
- Ja, iedereen kan het lezen, maar ze weten niet dat ik het ben. Behalve dan een handvol mensen aan wie ik het heb verteld.
- Dat bloggen van jou is niets meer dan die boomhut van mij vroeger. We schepten op over de geheime hut op een geheime plaats en niemand mocht weten waar, behalve een paar bloedbroeders die moesten zweren het aan niemand te vertellen.

7/16/2003

 
Ergerlijk
De man van het CBS had zich vantevoren al netjes aangemeld, eerst per brief en toen een telefoontje. Ons huishouden was verkozen voor diepgaande studie. Wilden wij de Nederlandse statistiek verder helpen? Ja natuurlijk wil ik dat. Hij kwam 's avond om acht uur om een 'interview bevolking' te doen. De eerste vraag was: wie leidt dit gezin? Ik: 'mijn partner en ik'. Nee, dat was niet de bedoeling. 'Wie neemt de belangrijke beslissingen?', verduidelijkte de interviewer zijn vraag. 'Nou, dat doen wij gezamenlijk'. Hij glimlachte, en stelde nogmaals een aanvullende vraag om een duidelijk antwoord te krijgen: 'wie verdient het meest, uw man of u?' Ik: 'R. verdient meer'. De interviewer: 'Dan is hij het hoofd van het gezin'.
Mijn ergenis verbaasde mezelf.

7/14/2003

 
Mijn broer had mij ook uitgenodigd om de ceremonie bij te wonen. Hij werkt bij de Luchtmacht en kreeg een belangrijke onderscheiding. Natuurlijk wilde ik daarbij zijn, al blijft die wereld vreemd voor mij. Dat bleek al uit de uitnodiging. Links op de pagina stond vermeld dat 'burgers' in 'tenue de ville' dienden te verschijnen. Vervolgens waren er enkele aanwijzingen over waar de 'voertuigen' geparkeerd konden worden. Voertuigen! Alsof ik van plan was met mijn tank te komen.

Ik meldde mij ruim op tijd aan de poort van de basis. Een man met maar weinig sterren en stippen kwam uit het hokje om te controleren wie het terrein betrad. Ik gaf mijn naam en vroeg hem waar de ceremonie zou plaatsvinden. 'In het gebouw met het puntdak' en terwijl hij wees gaf hij de aanwijzing 'daar, op 0200 uur'.
0200 uur betekent dat je niet recht vooruit moet kijken, maar iets naar rechts. Ik ken dit taalgebruik wel. Mijn vader is reserve-officier en mijn broer zit al langer in het leger. Lange tijd had ik ook niet door hoe merkwaardig die uitdrukkingen allemaal zijn. Pas toen mijn advies aan vriendinnen om portemonnee en paspoort 'op de man' te dragen met veel gelach werd ontvangen, wist ik dat dit geen normale uitdrukking was.
En er zit meer militarisme in mijn opvoeding. Op gezinsvakanties hadden wij altijd 'commandanten' in functie. De 'wagencommandant' bijvoorbeeld, moest controleren of de auto op slot was en of de lichten uit waren. Op die manier ontstonden er geen misverstanden over de verantwoordelijkheden. Heel handig en effectief. Ik was meestal tentcommandant (is de tent afgesloten en kan het niet binnenregenen).
Kamperen gebeurde volgens militaire precisie. Mijn vader's mantra is 'alles heeft een vaste plaats'. Bij ons kon je met je ogen dicht de zaklamp links, de wc rol rechts en de lucifers op veilige hoge droge plaats vinden.

Toen ik voor het eerst niet met mijn ouders maar met mijn vriend ging kamperen, liep dat uit op grote ruzie. Hij had nog nooit van militaire discipline gehoord. Hij legde dan weer de lucifers links, dan weer rechts. En hoe hij de tent opvouwde! Van mij moest dat stapje voor stapje, volgens de meest efficiente manier. Strookje voor strookje het grondzeil schoonmaken, dat soort zaken. Maar R. deed maar wat. Hij stootte de binnentent tegen de buitentent aan (gevaar op lekken!) en hij stapte weleens op de rits van de tent! Mijn opmerking dat dit of dat (het niet stappen op de rits, het systematisch opbergen van de tent) 'het behoud van je materiaal is' maakte R. ziedend. Hij wilde nooit meer met mij kamperen.
Het jaar erop gingen we toch weer kamperen, maar toen pakte R. het anders aan. Hij had zelf een tent gekocht, met het idee zijn tent, zijn voorwaarden. Het bleek een belangrijke sleutel voor ons vakantieplezier.

De ceremonie van mijn broer verliep volgens verwachting. De eerst spreker maakte een paar obligate grapjes en ging toen met ons 'de procedure doornemen', omdat hij zich kon indenken dat wij niet geheel op de hoogte waren van alle gebruiken. Hij instrueerde ons voor wie we moesten opstaan (voor heel veel sterren en stippen), wanneer we moesten applaudiseren en dat we 'de zojuist gebrevetteerden' wel een hand mochten geven, maar niet uitbundig mochten feliciteren.

Het was een lange zit, maar dat doe ik graag voor mijn broer. Hij had me de nacht ervoor nog gebeld om 02.30 uur. Bij het nachtelijk rinkelen dacht ik onmiddelijk aan mijn vader. Die zal toch niet ziek of dood zijn? Het was mijn broer, dronken: 'ik heb M. ten huwelijk gevraagd en we gaan trouwen!' Dat moest hij me even vertellen. Ik vind dat wel fijn, dat hij me ook 's nachts belt als er iets belangrijks is. En ik vind het ook fijn dat hij zich de volgende dag niet verontschuldigt voor het onmogelijke uur van zijn telefoontje.

Tijdens de ceremonie werden de kandidaten, maar ook de partners 'in het zonnetje gezet'. De vrouwen-van werden gewaarschuwd dat ze nu een 'meer representatieve functie' zouden krijgen. Na wat praatjes kreeg mijn broer een insigne opgespeld. Een miniatuur replika werd geschonken aan de vrouwen van de zojuist gebrevetteerden. En die speldjes bleven niet in het doosje zitten, maar werden op de revers van de vrouwen gestoken. Dus die vrouwen liepen rond met een speldje dat niets over henzelf zei, maar wat iets zei over welke opleiding hun man had gevolgd.

Mijn broer weegt ruimschoots op tegen de gebruiken van die rare Luchtmacht.

 
Snob-kamperen

Tussen alle fietsbikkels en vroege wandelaars met minimum aan uitrusting waren wij enigszins misplaatst op de kleine groene camping. Onze vrienden sliepen op gigantische luchtbedden die zo bij de 'tell sell' besteld hadden kunnen zijn. Een electrisch pompje werd aangesloten op de sigarettenaansteker in de auto (zo'n duur autobusje) om de velours beklede luchtbedden op te blazen. R. en ik waren helemaal mietjes, wij hadden de trekkershut besproken. Vond ik wel praktisch met een babietje van nog geen vijf maanden, maar een beetje slap blijft het wel om in een hut te gaan zitten.
Onze auto was tot de nok toe gevuld met allerhande overbodige luxe (extra kleding, een hoofdkussen, kruiden & specerijen). Sterker nog, de kampeerbenodigdheden pasten niet in onze (grote) auto zodat we zo'n bak voor op het dak erbij hebben gekocht. Hoe kan dat toch? Een paar jaar geleden gingen we op fietsvakantie en paste ALLES gewoon in de fietstassen. Het busje van onze vrienden was zo mogelijk nog voller. Snel na aankomst bleek dat wij geen van allen gedacht hadden aan bestek. Een goed excuus om met je vinger door de chocopasta te gaan.
Het weekend was perfect. Goede gesprekken, veel gelachen. Lena voor het eerst in de fietskar. Wij vonden het leuker dan zij. 's Avonds lekker eten met Goede Wijn. Niet uit mokken, want dat drinkt niet lekker. Dat snob-kamperen bevalt me wel.

7/10/2003

 
Hoge hakken

Architecten die in de Griekse oudheid een gebouw hadden neergezet dat nog tijdens hun leven instortte, kregen de doodstraf.

Ik werk in een gebouw waar je geen hakjes kunt dragen. Vandaag draag ik eighties-hakken en blijf in het trappenhuis continu in de leemtes tussen de planken hangen. Levensgevaarlijk. Dat had de architect van dit gebouw natuurlijk nooit kunnen denken, dat er wel eens een vrouw in deze omgeving vol techneuten rond zou lopen en dat die vrouw ook nog eens op hakjes loopt.
Ik bezin me op een passende straf voor deze architect.

7/09/2003

 
Oom Otto.

'Zonderling' is nog te mild om mijn oom Otto te typeren, maar gewoon gek is hij ook niet. De eerste vijfentwintig jaar van mijn leven dacht ik dat deze broer van mijn vader gewoon een ondankbare, onaanggepaste egocentrische man was die het lukte om met iedereen ruzie te maken. Zelfs met zijn moeder, een lieve vrouw met engelengeduld. Hij was zijn hele leven al vrijgezel geweest. Het was mij een raadsel hoe deze rare man zijn baan wist te behouden, want hij werkte wel gewoon. Pas twintig jaar later vertelde hij me dat hij altijd een baan via de sociale werkplaats had gehad, iets wat mijn vader ook nooit had geweten. Niet dat mijn oom dat verborgen had gehouden. Mijn familie was er nooit vanuit gegaan dat mijn oom weleens ziek zou kunnen zijn. Hij was onmogelijk en daarmee uit.

Oom Otto bleef een verhaal voor mij want hij verscheen nooit op de spaarzame familiebijeenkomsten. Zijn afwezigheid verliep altijd volgens hetzelfde patroon. Hij sprak af om te komen. Op het uur dat het gezamelijke diner/uitje/dagje zou beginnen, belde hij om te zeggen dat hij toch iets later kwam, om dan uiteindelijk, na 3 telefoontjes van uitstel zijn komst helemaal af te blazen. Inmiddels was iedereen chagarijnig. We hadden op hem gerekend, het programma aangepast en dan liet hij weer afweten. Oom Otto was lastig. Je had niets aan hem.

Soms belde oom Otto naar mijn ouders. Mijn vader nam op en las tijdens het uur durende gesprek de krant of keek studiosport en zei op willekeurige momenten intonatieloos 'mmm' 'ja' en 'o'. Soms legde mijn vader zonder oom Otto te waarschuwen de hoorn neer om een sigaretje te zoeken of naar de keuken te lopen. Ik lachtte in mijn vuistje. Die rare oom toch, die liet zich zo bedotten.

Een keer is mijn oom op bezoek geweest in mijn ouderlijk huis. Hij zou vrijdagavond rond etenstijd komen. Om tien uur 's avonds belde hij dat hij de volgende dag pas zou komen, rond twaalf uur. Op zaterdag belde hij ook om de twee uur op dat het toch iets later werd. Aan het einde van de middag verscheen dan oom Otto, een lange magere man. Een tikkeltje onverzorgd. Om zijn schouder een linnentas van de bibliotheek. Hij droeg kleren uit de betere modehuizen, maar dan wel van 20 jaar geleden en inmiddels vele malen versteld. Ik wist dat mijn oma nog steeds zijn overhemden kocht. De manchetten van zijn overhemden waren versleten, op zijn lichtgroene regenjas zaten sleetse plekken, er miste een knoop. Later hoorde ik dat hij de boorden van zijn overhemd altijd liet 'keren': het boord werd losgetornd en de versleten binnenkant werd binnestebuiten gekeerd waarmee het overhemd nog weer jaren meekon. Deze zuinigheid was niet ingegeven door zijn financiele situatie, zoveel wist ik wel. Het was pure spaarzaamheid.

Hij had geen attentie voor de gastvrouw -mijn moeder- meegenomen. Wel handigde hij met een royaal gebaar een gebruikte lichtgele tandenborstel van het merk Lactona over aan mijn moeder. De haartjes van de tandenborstel waren vaal en uiteengedrukt. Dit merk moesten we beslist eens proberen, zijn tandarts had het aangeraden.
Wij hadden het zaterdagmiddagprogramma omgegooid voor oom Otto en wilden er nu op uit. Maar zoveel flexibiliteit kon oom Otto niet opbrengen. Hij wilde eerst een kopje thee (niet uit zo'n zakje) met 'hete melk'. En daarna moest hij zijn oefeningen doen. Hij gaf aan niet voor zeven uur te willen dineren.

Dit beeld van oom Otto bleef hangen tot mijn vijfentwintigste. Dat was het jaar waarin zijn moeder, mijn oma, overleed. We hadden elkaar ontmoet op deze begrafenis. Een begrafenis met bijkans hilarische momenten mede dankzij mijn manisch depressieve achterneef die nu wel bijzonder manisch was. Mijn moeder had net een chemokuur achter de rug en was sterk vermagerd. Iedereen behandelde haar met de nodige omzichtigheid. Zij stond in de rij om de condeolances in ontvangst te nemen. Mijn achterneef liep op haar af en gaf haar een joviale klap op haar kont en kneep haar in haar wangen: 'je moet meer frikadellen eten, dat magere bekkie staat je niks goed'. Mijn achterneef is fotograaf en maakte ongelooflijk veel foto's op de meest ongemakkelijke momenten. Hij kroop op de kansel bij de dominee om een close-up te maken. De dominee werd aan zijn toga getrokken: 'he dominee! Denk je dat die jurk jou goed staat?

Op die begrafenis viel mij op hoe kwetsbaar mijn oom was. Ontredderd door het overlijden van mijn oma. Na deze begrafenis belde hij me wel eens. Het bleek dat hij zijn moeder normaal twee, drie keer per week belde. Hij had weinig anderen om grote en kleine dingen uit zijn leven mee te delen en hij vroeg of hij mij vaker mocht bellen. Zo leerde ik mijn oom voor het eerst pas goed kennen.
Eerst hoorde ik alleen verhalen over een ingegroeide teennagel, de droge boertjes, de stand van zaken met betrekking tot zijn stoelgang, de slordige Engelsen, het nut van dagelijkse oefeningen, de grondige Duitsers, de matige kwaliteit van het Parool, een haar in het eten bij cafe Schuttevaer, de kattige assistente van de huisarts, het gebrek aan hoffelijkheid in de tram, tocht, de gebrekkige inburgeringszin van zijn marokkaanse hulp. Maar later kreeg ik meer gevoel voor zijn humor ('ach, dat zijn van die joodse middenstanders...je kreeg koekjes bij de koffie....dat leken wel pepernoten') en zijn manier om te laten blijken dat hij meeleeft met mij, hoewel mijn wereld hem vreemd is 'jij bent nu zwanger en ik heb op de tennisclub nagevraagd, dan moet jij nu wel extra moe zijn. Neem je wel voldoende rust?'

Na vele uren telefoongesprekken liet zijn eenzaamheid mij niet langer onberoerd. Ik wilde hem wel eens bezoeken op zijn appartement in Amsterdam.

Toen ik binnenstapte schrok ik. Heeft oom Otto al die tijd zo geleefd?
(morgen verder).

7/07/2003

 
Vakantie-voorbereidingen bestaan voor een groot deel uit het uitzoeken van mooie boeken. Goede boeken maken niet zozeer een vakantie, maar verkeerde boeken kunnen het vakantie-plezier totaal verstieren.
Ik sta mezelf toe om een tasje vol te kopen. Mijn vader, een spaarzame man die nooit een boek koopt maar die een wekelijkse gang naar de bibliotheek maakt, was eens getuige van mijn koopgedrag bij van Gennep. Hij stond zwijgend naast me toen ik 4 boeken afrekende. 's avonds, na een glaasje of zes liet hij zich ontvallen: 'ja maar, ja maar jij koopt boeken alsof het postzegels zijn!'.

Wat gaat er mee? In ieder geval Sandor Marai 'Land, land'. Dit boek is gekocht op stevig en herhaaldelijk aandringen van mijn Hongaars/ Spaanse vriend Z. Zoals Cato de Oude elke toespraak eindigde met 'overigens ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden', zo eindigt Z. steevast met 'overigens ben ik van mening dat je nu eindelijk Marai moet lezen'.
Het tweede boek is van Geerten Meijsing. Nog nooit iets van hem gelezen,maar het is de favoriete schrijver van een andere vriend van mij. Ik heb tientallen van deze aanraders al jaren op de plank liggen, maar vergeten doe ik het niet.
Ook nog gaat mee het verzameld werk van Jan Arends. Ik had tot een half jaar geleden nog nooit van hem gehoord, maar ik zag een mooie documentaire over hem. Hij was behoorlijk depressief en kon het prachtig verwoorden. Onderstaand gedicht biedt alvast wat voorpret op de sporttas met leesplezier.


Ik
schrijf gedichten
als dunne bomen.

Wie
kan zo mager
praten
met de taal
als ik?

Misschien
is mijn vader
gierig geweest
met het zaad.

Ik heb
hem nooit
gekend
die man.

Ik heb
nooit
een echt woord gehoord
of het deed pijn.

Om pijn
te schrijven
heb je
weinig woorden
nodig.


Jan Arends
(uit: Lunchpauzegedichten,
Amsterdam, 1974)

 
drinken met mijn vader

Dronken worden met mijn vader is een van mijn favoriete bestedingen van de avond. Zaterdag was het weer zover. Eerst nog even een tenniswedstrijd van hem bekeken. Hij is 65 maar redt het nog tot halve en hele finales in 35+ toernooien, die ouwe van mij. Hij wint ook nog steeds van mij. (Dat wil ik ook maar zo houden sinds ik een boek van John Irving heb gelezen waarin de hoofdpersoon altijd van haar vader verlies met squashen. Op een dag wint zij. De volgende dag ligt haar vader dood op de grond.)
Dit tenniskijken was alleen maar de opmaat van de werkelijke actie: samen drinken terwijl we naar jazz luisteren. Mastodonten jazz hoor, alles uit de oude doos. Voor mijn vader staat 'goede jazz' gelijk aan nummers die hij in de jaren vijftig en zestig zelf heeft gespeeld toen hij zijn brood verdiende met een jazz trio. Dus wel 'on a slowboat to china', geen acid jazz.
En vader speelt nog steeds in die band, op zo'n avond als afgelopen zaterdag. Hij tipt continu mee met zijn voet, prikt af en toe in de lucht als een trompet inzet of onderstreept de woorden van Billy Holiday. De zware kost die we bespreken (ziekte, eindigheid van het leven, herinneringen aan mijn moeder, zwaarmoedigheid) wordt continu onderbroken door opmerkingen over de muziek: 'hoor je die bas?' of door het meeneurieen van solo's.
Wat is dat toch? Overdag lukt het ons nooit om een echt gesprek te voeren. We bellen vrijwel dagelijks (ik weet, ik weet, dit is vast niet normaal) maar van echte uitwisseling kun je dan niet spreken. Pas na enen 's nachts hebben we elkaar echt wat te melden. Het is wel jammer dat dat we de volgende dag nooit meer precies herinneren wat we elkaar nu te zeggen hadden. Alleen het gevoel beklijft, het gevoel van onvoorwaardelijke verbondenheid.

7/04/2003

 
Kolven enzo
Bij borstvoeding zijn er de rekkelijken en de preciezen. Ik ben een Precieze. Ik heb trouw moeten zweren aan de borstvoedingsbijbel ('borstvoeding natuurlijk'). In dat boek staat dat borstvoeding heel gemakkelijk en heel natuurlijk is. Mijn vriend: 'waarom moeten ze er dan zo'n dik boek over schrijven?'. Het eerste gebod is 'gij zult minimaal zes maanden volledige borstvoeding geven'. Niet alleen voor de gezelligheid, of omdat het goedkoop is, maar omdat je je kind natuurlijk het beste wilt geven. En 'je geeft het je kind voor een heel leven mee.' Het is bewezen beter tegen kanker, tegen allergieen, tegen al het Kwaad eigenlijk. Niet alleen fysiek, ook geestelijk profiteert het kind een leven lang. Het is niet voor niets dat bij geestesziekten een van de eerste vragen is of je borstvoeding hebt gehad of niet. Zes maanden is eigenlijk voor mietjes. Het beste is natuurlijk om je kind tot peuter of kleuterleeftijd de borst te geven. Mijn vriendin was op een bijeenkomst geweest van deze borstvoedingsbeweging (LLL) en daar trokken de peuters en kleuters de trui van hun moeder omhoog, schoven de bh opzij om even hun borstvoeding te incasseren.

Wij Preciezen praten over babies die kunstvoeding krijgen op dezelfde manier waarop vroeger moeders die met de thee hun kind uit school opwachtten spraken over 'sleutelkinderen'. Wij hebben het over 'flessekinderen'. Dat gaat ongeveer zo: 'haar baby heeft een voedselallergie.' 'Oei. heeft ze borstvoeding gehad?'. 'Nee, meteen aan de fles' 'Dacht ik het niet'.

Nu ben ik sinds een paar weken weer aan het werk, dus de melk moet afgekolfd worden. Dit leidt soms tot spraakverwarring. Op een conferentie-oord vroeg ik aan de receptioniste of er een kamer was waar ik kon kolven rond een uur of elf. Het jonge meisje keek me wazig aan:' u wilt indoor-golfen?'.
Op mijn werk is het goed geregeld. Daar is een aparte kolfkamer. Essentieel is dat die deur op slot kan, want kolven is zeldzaam onvrouwelijk. Denk aan een melkmachine bij een koe die de uiers uitrekt en je krijgt een aardig beeld. Laatst zat ik achter slot en grendel te kolven toen er gemorreld werd aan het slot. Een klusjesman. Hij had ontdekt dat hier een ijskast stond (afgekolfde melk moet namelijk koel worden bewaard) en gebruikte deze geheime schuilplaats voortaan voor zijn biertjes.

Het Boek predikt dat borstvoeding zo gemakkelijk is. Nou, geloof het niet. Het leidt tot heel ingewikkelde arrangementen en het komt nooit uit. Ik had gisteren op mijn werk gekolfd. Aansluitend aan het werk gingen we iets drinken met de collega's. Wat te doen met de melk? Die moet immers in de ijskast bewaard worden, of in de vriezer. Als ik de borreltijd en de reistijd naar huis rekende, zou de melk allang zuur zijn en moedermelk weggooien is een doodzonde natuurlijk. Via via had ik een snackbar bereid had gevonden om mijn melk voor een nachtje op te slaan. En zo belandde mijn moedermelk tussen de frikadellen en kroketten. Mijn collega merkte op: 'bij die friettent ga ik voorlopig geen milkshake bestellen.' Mijn baas probeerde zijn gezicht in de plooi te houden en te doen of dit gezeul met lauwe melk in je handtas volstrekt normaal was.

Ik vind dat ik nu wel genoeg mijn best heb gedaan en wil afbouwen. Maar Lena weigert categorisch de inferieure poedermelk. We hebben verschillende merken, verschillende houdingen en tijdstippen geprobeerd, we hebben haar zes uur uitgehongerd maar Lena laat zich niets wijsmaken. Borstvoeding en niets anders. Morrend blijf ik een Precieze. Uittreden kan altijd nog, hoop ik.

 
Intens, maar op afstand

H. vond die blogjes van mij wel leuk, zei hij. Een beetje eng vond ik het wel om zijn oordeel te horen, want H. is slim, leuk en kan zelf heel goed schrijven. Op de vraag of zo'n openbaar dagboek dan niets voor hem was, kreeg ik een antwoord waar veel waars inzat.
In mijn eigen woorden vond H. het bezwaar van deze vorm dat je het schrijven van het blogje altijd in je achterhoofd hebt als je gebeurtenissen meemaakt. Je ondergaat daardoor niet zozeer de ervaringen, maar je bent bezig hoe je die gebeurtenis nu in een leuk stukje kunt gieten. Die vertaling staat centraal, niet de ervaring. Aan de ene kant maakt dit blogje die gebeurtenis intenser. Je let beter op de details want je wilt het zo mooi mogelijk vertellen. Maar anderzijds creeert het afstand. Je bent toeschouwer geworden in plaats van deel van het geheel.
Dit is een bekend thema in de literatuur. Nijhoff heeft ons vaak verteld hoezeer hij ermee worstelde dat je als schrijver altijd op afstand staat van de wereld die je beschrijft. En ook fotografen lopen continu met een rastertje in hun hoofd om mooie plaatjes te maken, in plaats van schoonheid echt te doorleven. En dit geldt ook voor blogjes.
Mijn fotocamera laat ik soms met opzet thuis omdat ik niet bezig wil zijn met composities en licht, maar met de gebeurtenis. Maar hoe laat je je blog-gereedschap thuis?

7/03/2003

 
Een fijn feestje

Nog maar een maandje aan het bloggen, en nu al kriebelt het als ik een dagje geen mogelijkheid heb om een stukje te maken. Terwijl de promotie van vriend K. toch een goede reden was voor mijn afwezigheid.
Hij heeft 7 jaar over zijn proefschrift gedaan. Al vanaf de eerste dag sprak hij niet over zijn proefschrift, maar hij had het consequent over 'mijn nu al legendarische proefschrift'. En zo is K. Veel flair. Ziet voor zichzelf onuitputtelijke mogelijkheden, zowel op banen- als vrouwenfront. Gisteren vertelde dat hij wel op Berkeley terechtkon, de absolute wereldtop als het om zijn vakgebied gaat. Ik feliciteerde hem van harte. Die gekke K. had het toch maar weer mooi voor elkaar dat hij op een topuniverisiteit in de VS terechtkon. Maar K. was nog niet klaar: 'ik moet alleen nog een professor vinden die me wil hebben en een beurs om daar een jaar te kunnen zitten. Maar ik kan zo gaan'. De wereld ligt aan zijn voeten, al weet de wereld dat misschien zelf nog niet. Een aardsoptimist die het vermogen heeft om iedereen te laten lachen.

Zijn feestje was prettig ongedwongen. We stonden in de tuin van hem, soms in de regen onder een parasol. Er renden kinderen rond met oranje petjes, vrouwen gaven borstvoeding in een schaduwrijk hoekje van de tuin, zijn moeder werd een beetje tipsy. Er werd lekker doorgedronken. In de keuken was het dringen met al zijn exen achter het aanrecht. K. heeft de gewoonte om altijd op buitenlandse vrouwen te vallen en dit kwam het buffet ten goede. Turkse dolma's, Italiaanse lasagna, Hollandse hartige taarten, griekse gevulde broodjes, Chileense hartige dingetjes.

Ik heb zelden op een feestje zoveel goedgehumeurde gasten gezien die ook zo welwillend tegenover elkaar stonden. Ik had in de 6 jaar dat ik K. ken verhalen gehoord over veel van zijn vrienden en familie die ik nog nooit in levende lijve had ontmoet. En vice versa. Dus konden we meteen ter zake komen. 'O ben jij die broer die een autoriteitsprobleem heeft ?' werd gepareerd met 'o, ben jij dan die vriendin die jointjes in de koektrommel bewaart?' (ik bood K. een keer een koekje aan uit grootmoeders koektrommel en was vergeten dat ik daar een tijdje terug geen koekje maar een jointje probeerde vers te houden. We hebben de koffie overgeslagen en -lekker seventies- samen gerookt en de hele avond gegiecheld).
Ik heb zelden zo snel gelachen met relatieve vreemden. Er waren alleen maar leuke mensen, zelfs de oudjes op de bank waren leuk. Wat een fijn fijn feestje, zo maar door de week.

7/01/2003

 
Een lekkere flow.

Het calvinisme zit me in het bloed. Werk is je roeping, genieten moet nuttig zijn. Geld moet je niet over de balk gooien maar sparen voor later. Als kind kreeg ik voor mijn verjaardag ook nooit de zaken die ik werkelijk begeerde. Nee, cadeaus waren er ter ondersteuning van mijn fysiek (een tennisracket, een schermmasker) of intellect (een woordenboek). Mijn grootouders leefden extreem zuinig. Er werd niets gekocht, maar geinvesteerd. Hard werken was het hoogste goed. Want alleen door hard werken kon je gelukkig worden. Nee, nog iets preciezer. Het idee volgens het calvinisme is dat je alleen door hard werken in de hemel kunt komen. Als is dat ook weer niet helemaal correct. De predestinatieleer leert ons dat je aan anderen kunt laten zien dat je verkozen bent door God als je succesvol bent in je werk. Dat laatste is dus een teken dat jij hoort bij diegenen die naar de hemel mogen.

Ik weet, het is een ingewikkelde redenering, maar we komen er wel.

Recht tegenover het calvinisme staat het hedonisme, lijkt het. Genieten om het genieten (al heeft Epicurus het nooit helemaal zo bedoeld). Eet, drink, heb sex, snuif drugs, doe een koprol als het jou pleziert.

Nu heb ik het idee dat ik vandaag deze twee stromingen in mij heb verenigd. Ik heb voor het eerst sinds mijn hervatte werkend bestaan echt lekker & productief gewerkt. Ik zat in een, wat Mihaly Csikszentmihalyi 'een flow' heeft genoemd. Een flow is "being completely involved in an activity for its own sake. The ego falls away. Time flies. Every action, movement, and thought follows inevitably from the previous one, like playing jazz. Your whole being is involved, and you're using your skills to the utmost."

Een flow is korstondig, je geniet van het nu, net als het hedonisme predikte. Maar wat nu het bijzondere is aan een flow, in mijn geval, dat ik er meer van geniet als ik er inspanningen voor heb moeten plegen. De flow wordt beter naar mate ik er harder voor heb moeten werken. Ik geniet meer als ik harder werk. Waar kennen we dit ook alweer van?




This page is powered by Blogger. Isn't yours?