<$BlogRSDUrl$>

7/09/2003

 
Oom Otto.

'Zonderling' is nog te mild om mijn oom Otto te typeren, maar gewoon gek is hij ook niet. De eerste vijfentwintig jaar van mijn leven dacht ik dat deze broer van mijn vader gewoon een ondankbare, onaanggepaste egocentrische man was die het lukte om met iedereen ruzie te maken. Zelfs met zijn moeder, een lieve vrouw met engelengeduld. Hij was zijn hele leven al vrijgezel geweest. Het was mij een raadsel hoe deze rare man zijn baan wist te behouden, want hij werkte wel gewoon. Pas twintig jaar later vertelde hij me dat hij altijd een baan via de sociale werkplaats had gehad, iets wat mijn vader ook nooit had geweten. Niet dat mijn oom dat verborgen had gehouden. Mijn familie was er nooit vanuit gegaan dat mijn oom weleens ziek zou kunnen zijn. Hij was onmogelijk en daarmee uit.

Oom Otto bleef een verhaal voor mij want hij verscheen nooit op de spaarzame familiebijeenkomsten. Zijn afwezigheid verliep altijd volgens hetzelfde patroon. Hij sprak af om te komen. Op het uur dat het gezamelijke diner/uitje/dagje zou beginnen, belde hij om te zeggen dat hij toch iets later kwam, om dan uiteindelijk, na 3 telefoontjes van uitstel zijn komst helemaal af te blazen. Inmiddels was iedereen chagarijnig. We hadden op hem gerekend, het programma aangepast en dan liet hij weer afweten. Oom Otto was lastig. Je had niets aan hem.

Soms belde oom Otto naar mijn ouders. Mijn vader nam op en las tijdens het uur durende gesprek de krant of keek studiosport en zei op willekeurige momenten intonatieloos 'mmm' 'ja' en 'o'. Soms legde mijn vader zonder oom Otto te waarschuwen de hoorn neer om een sigaretje te zoeken of naar de keuken te lopen. Ik lachtte in mijn vuistje. Die rare oom toch, die liet zich zo bedotten.

Een keer is mijn oom op bezoek geweest in mijn ouderlijk huis. Hij zou vrijdagavond rond etenstijd komen. Om tien uur 's avonds belde hij dat hij de volgende dag pas zou komen, rond twaalf uur. Op zaterdag belde hij ook om de twee uur op dat het toch iets later werd. Aan het einde van de middag verscheen dan oom Otto, een lange magere man. Een tikkeltje onverzorgd. Om zijn schouder een linnentas van de bibliotheek. Hij droeg kleren uit de betere modehuizen, maar dan wel van 20 jaar geleden en inmiddels vele malen versteld. Ik wist dat mijn oma nog steeds zijn overhemden kocht. De manchetten van zijn overhemden waren versleten, op zijn lichtgroene regenjas zaten sleetse plekken, er miste een knoop. Later hoorde ik dat hij de boorden van zijn overhemd altijd liet 'keren': het boord werd losgetornd en de versleten binnenkant werd binnestebuiten gekeerd waarmee het overhemd nog weer jaren meekon. Deze zuinigheid was niet ingegeven door zijn financiele situatie, zoveel wist ik wel. Het was pure spaarzaamheid.

Hij had geen attentie voor de gastvrouw -mijn moeder- meegenomen. Wel handigde hij met een royaal gebaar een gebruikte lichtgele tandenborstel van het merk Lactona over aan mijn moeder. De haartjes van de tandenborstel waren vaal en uiteengedrukt. Dit merk moesten we beslist eens proberen, zijn tandarts had het aangeraden.
Wij hadden het zaterdagmiddagprogramma omgegooid voor oom Otto en wilden er nu op uit. Maar zoveel flexibiliteit kon oom Otto niet opbrengen. Hij wilde eerst een kopje thee (niet uit zo'n zakje) met 'hete melk'. En daarna moest hij zijn oefeningen doen. Hij gaf aan niet voor zeven uur te willen dineren.

Dit beeld van oom Otto bleef hangen tot mijn vijfentwintigste. Dat was het jaar waarin zijn moeder, mijn oma, overleed. We hadden elkaar ontmoet op deze begrafenis. Een begrafenis met bijkans hilarische momenten mede dankzij mijn manisch depressieve achterneef die nu wel bijzonder manisch was. Mijn moeder had net een chemokuur achter de rug en was sterk vermagerd. Iedereen behandelde haar met de nodige omzichtigheid. Zij stond in de rij om de condeolances in ontvangst te nemen. Mijn achterneef liep op haar af en gaf haar een joviale klap op haar kont en kneep haar in haar wangen: 'je moet meer frikadellen eten, dat magere bekkie staat je niks goed'. Mijn achterneef is fotograaf en maakte ongelooflijk veel foto's op de meest ongemakkelijke momenten. Hij kroop op de kansel bij de dominee om een close-up te maken. De dominee werd aan zijn toga getrokken: 'he dominee! Denk je dat die jurk jou goed staat?

Op die begrafenis viel mij op hoe kwetsbaar mijn oom was. Ontredderd door het overlijden van mijn oma. Na deze begrafenis belde hij me wel eens. Het bleek dat hij zijn moeder normaal twee, drie keer per week belde. Hij had weinig anderen om grote en kleine dingen uit zijn leven mee te delen en hij vroeg of hij mij vaker mocht bellen. Zo leerde ik mijn oom voor het eerst pas goed kennen.
Eerst hoorde ik alleen verhalen over een ingegroeide teennagel, de droge boertjes, de stand van zaken met betrekking tot zijn stoelgang, de slordige Engelsen, het nut van dagelijkse oefeningen, de grondige Duitsers, de matige kwaliteit van het Parool, een haar in het eten bij cafe Schuttevaer, de kattige assistente van de huisarts, het gebrek aan hoffelijkheid in de tram, tocht, de gebrekkige inburgeringszin van zijn marokkaanse hulp. Maar later kreeg ik meer gevoel voor zijn humor ('ach, dat zijn van die joodse middenstanders...je kreeg koekjes bij de koffie....dat leken wel pepernoten') en zijn manier om te laten blijken dat hij meeleeft met mij, hoewel mijn wereld hem vreemd is 'jij bent nu zwanger en ik heb op de tennisclub nagevraagd, dan moet jij nu wel extra moe zijn. Neem je wel voldoende rust?'

Na vele uren telefoongesprekken liet zijn eenzaamheid mij niet langer onberoerd. Ik wilde hem wel eens bezoeken op zijn appartement in Amsterdam.

Toen ik binnenstapte schrok ik. Heeft oom Otto al die tijd zo geleefd?
(morgen verder).

This page is powered by Blogger. Isn't yours?