<$BlogRSDUrl$>

8/09/2005

 
En weer even terug van blogvakantie

Op een nachtelijk uur op een doordeweekse dag zat ik in de trein op weg naar huis. Buiten mij vonden weinig mensen het nodig om 's nachts van Maastricht naar Rotterdam te reizen. Pas na twee stops kwam er nog iemand mijn coupe binnen, een slungelige Marokkaan. Hij ging schuin tegenover mij zitten aan de andere zijde van het gangpad. Hij krabde voortdurend aan zijn kruis, onderwijl mompelend in zichzelf. Soms spuugde de woorden uit, in het Frans. Hij was boos. Waarom en waarop weet ik niet, maar dat hij boos was, begreep ik wel.

Ik probeerde niet te kijken. Anoniem staren werkt het beste in zulke situaties, is mijn devies. Toen onze blikken toch kruisten, trok hij zijn rechter neusgat op en bracht zijn kin met een klein knikje iets omhoog. Hij gromde niet, maar zo zag het er uit.

Weer staarde ik wat in de donkere ramen, die niets van het landschap verrieden. Ik zag alleen zijn weerspiegeling.

Hij kwam dichterbij me zitten, aan mijn zijde van het gangpad. Het mompelen was nu definitief overgegaan in schelden op de wereld. Of op mij, dat wist ik niet. Ik keek nog steeds uit het raam.

Mijn kennis van de franse taal is stuitend slecht, maar zelfs ik begreep dat hij me gebood hem aan te kijken. 'Ik vraag je wat ja', dacht ik te verstaan. Hij vroeg waar hij cocaine of, als ik dat niet wist, heroine kon krijgen in Rotterdam. Ik moest hem dat antwoord schuldig blijven, wat weer een woede-aanvalletje triggerde.

Eerst hief hij zijn handen ten hemel. Daarna bracht stak hij de linkerduim achter zijn broeksband. Tussen zijn platte buik en de broeksband ontstond een groot gat. Hij liet zijn rechterhand in zijn broek zakken en graaide.

'Weer zo een die zijn lul wil laten zien' ging door mij heen. Ik liet mijn ogen nogmaals langs alle banken van de de coupe dwalen of ik niet ergens hulp van kon verwachten, maar ik wist dat die poging ijdel was. Ik was alleen.

Hij graaide in zijn onderbroek. Zijn lange arm kwam tevoorschijn. In zijn ranke handen stelde hij echter niet zijn lid ten toon, zoals ik had verwacht. Tussen zijn vingers door gevlochten zaten bankbiljetten. Allemaal briefjes van honderd euro.

Hij smeet die briefjes op mij. Hij schreeuwde iets over hoer en dat ik al het geld kon houden als ik hem niet geloofde. Toen ik aanstalten maakte om de briefjes op te pakken en aan hem terug te geven, werd hij nog woester. Dat geld was voor mij. Hij grabbelde nogmaals in zijn onderbroek en kwam met een nieuwe lading briefjes. En nogmaals.

Nu zat ik in het hoekje van het vierzitsmeubel in een stille trein, bezaaid onder de briefjes van honderd die zojuist nog bij hem in zijn onderbroek hadden gezeten.

Ik wachtte tot hij was uitgeraasd. Voorzichtig, alsof ik postzegels met een pincet oplichtte, pakte ik de biljetten een voor een op. Ik maakte er een stapeltje van en legde die op het tafeltje en zei de enige woorden die ik beheers in het Frans: 'Non Merci.'

Zo waardig en zelfverzekerd als mogelijk verliet ik de coupe, op zoek naar mede-reizigers, die er niet bleken te zijn.

In Rotterdam zag ik hem weer op het station en ik besloot een taxi naar huis te nemen.

This page is powered by Blogger. Isn't yours?