7/06/2004
Wild Card
Ik was er weer ingetrapt. Voor een 'belangrijke prijs' in mijn vakgebied was een 'prestigieuze' jury opgetuigd. En het verzoek was of ik deel uit wilde maken van die jury. En ik zei ja (om meteen te denken: en de volgende keer zeg ik nee, echt waar).
Vandaag was de eerste vergadering in een oud academie gebouw, dat door een architect was verjongd met allerhande neon frutsels. Rondom de hippe vergadertafel zaten de mannnen ernstig te kijken. Ik weet niet of het de vrolijke neon accenten waren die zo mooi contrasteerden met de hondendroefheid van de mannen, of de wat sullige voorzitter, maar ik kreeg er zin in.
We deden een kennismakingsrondje. De man naast mij werkte al 22 jaar aan dezelfde universtiteit. Daarvoor had hij daar ook gestudeerd. Hij somberde wat over de universiteit en het leven in het algemeen. Hij knipperde vertraagd met zijn ogen, alsof deze handeling hem moeite kostte.
Toen kwam man nummer twee. Hij leek mij een vijftiger die goed voor zichzelf zorgde. Gebruind, tanig, een ijzeren kop. Iemand die zijn zaken op orde heeft en weet waar hij over praat. Hij werkte al 25 jaar bij dezelfde universiteit. En nee, het was er niet beter op geworden in de afgelopen jaren.
Na het voorstelrondje gingen we over tot de inhoud. Wat zouden de criteria voor de prijs moeten zijn? En de procedures? De voorzitter had het over een 'wild card' voor bepaalde categorieen. Dat leek mij geen goed systeem. Aan wie zou je dit privilege nou gunnen? Ik: 'Maar wie krijgt dan zo'n 'wild card'? Als je vader professor is ofzo?'
De twee zure mannen snoefden. 'Dat je vader professor is, lijkt me geen reden tot deelname aan de selectieprocedure', zei de een. 'Integendeel, zou ik bijna zeggen', schamperde de ander. Beiden moesten ze bijna lachen. 'Nee, dat lijkt me geen goed selectie-criterium', vatte de voorzitter de standpunten nog eens samen.
Het was een lange vergadering, waarin niemand nog een grapje maakte, of durfde te maken. Ik in ieder geval niet.
Ik was er weer ingetrapt. Voor een 'belangrijke prijs' in mijn vakgebied was een 'prestigieuze' jury opgetuigd. En het verzoek was of ik deel uit wilde maken van die jury. En ik zei ja (om meteen te denken: en de volgende keer zeg ik nee, echt waar).
Vandaag was de eerste vergadering in een oud academie gebouw, dat door een architect was verjongd met allerhande neon frutsels. Rondom de hippe vergadertafel zaten de mannnen ernstig te kijken. Ik weet niet of het de vrolijke neon accenten waren die zo mooi contrasteerden met de hondendroefheid van de mannen, of de wat sullige voorzitter, maar ik kreeg er zin in.
We deden een kennismakingsrondje. De man naast mij werkte al 22 jaar aan dezelfde universtiteit. Daarvoor had hij daar ook gestudeerd. Hij somberde wat over de universiteit en het leven in het algemeen. Hij knipperde vertraagd met zijn ogen, alsof deze handeling hem moeite kostte.
Toen kwam man nummer twee. Hij leek mij een vijftiger die goed voor zichzelf zorgde. Gebruind, tanig, een ijzeren kop. Iemand die zijn zaken op orde heeft en weet waar hij over praat. Hij werkte al 25 jaar bij dezelfde universiteit. En nee, het was er niet beter op geworden in de afgelopen jaren.
Na het voorstelrondje gingen we over tot de inhoud. Wat zouden de criteria voor de prijs moeten zijn? En de procedures? De voorzitter had het over een 'wild card' voor bepaalde categorieen. Dat leek mij geen goed systeem. Aan wie zou je dit privilege nou gunnen? Ik: 'Maar wie krijgt dan zo'n 'wild card'? Als je vader professor is ofzo?'
De twee zure mannen snoefden. 'Dat je vader professor is, lijkt me geen reden tot deelname aan de selectieprocedure', zei de een. 'Integendeel, zou ik bijna zeggen', schamperde de ander. Beiden moesten ze bijna lachen. 'Nee, dat lijkt me geen goed selectie-criterium', vatte de voorzitter de standpunten nog eens samen.
Het was een lange vergadering, waarin niemand nog een grapje maakte, of durfde te maken. Ik in ieder geval niet.