5/04/2004
Wachten
Ahneejoh, ik woon in Rotterdam, jij moet helemaal speciaal hiernaartoe komen, ik haal dat visum wel even voor je op bij het Turkse consulaat, zei ik nog joviaal.
Dinsdagmorgen, 09.00 uur, ik kom fietsend aan bij de Westblaak. Ik verbaas me over de samenscholing op dit uur. Wat staan ze toch allemaal gezellig te keuvelen. Ik kijk nog eens goed. He, dit is Westblaak nummer 2, hier zit het consulaat. Tering. Ze staan in drommen buiten voor het Turkse consulaat!
Een rij voor de skilift in de kerstvakantie is er niets bij. Een wijde V-vormige toestroom van mensen probeert zich door een eenpersoonsdeur te wringen.
Van mijn broer heb ik twee belangrijke dingen geleerd:
1. nooit flipperen met twee flippers tegelijk
2. nooit voordringen in de binnenbocht
Ik zette mijn fiets op slot en koos mijn beginpositie strategisch. Ik was de enige die geen Turks sprak. Er werden grapjes gemaakt in de rij, er werd informatie uitgewisseld, en ik was de enige die er niets van begreep. Achterin was het nog redelijk gemoedelijk, maar bij de deur werd het serieus schouderwerk. De oudere vrouwen drongen voor met hun borsten, wat veel effectiever bleek.
Een uur ging voorbij voor ik uberhaupt binnen was in het consulaat. Daar begon de tweede rij: het bemachtigen van een nummertje. Naast mij stond een meneer met krukken. Zijn colbert was twee maten te groot en hij droeg een zware bril. Hij kreunde wat jammerlijk. 'Zal ik voor u in de rij staan, dat u kunt gaan zitten?', vroeg ik nog, maar hij verstond geen Nederlands.
De zaal was vol. Mensen stonden, zaten, hingen dicht opeengepakt. Het was warm. Nergens was een raam open. Er werd iets omgeroepen, in het Turks. Het klonk als een belangrijke boodschap, dus ik informeerde bij mijn rij-genote wat er aan de hand was. 'We mogen niet zo hard praten, zegt de meneer.' Daarna werd de video met Turkij promotie gestart.
Na een half uurtje wachten, inmiddels had ik niet alleen mijn jas maar ook mijn trui uit gedaan, had ik mijn nummer bemachtigd: 908. De bingo-meter gaf nu zevenhonderdzoveel aan. Ik kon makkelijk even mijn NRC lezen, die ik thuis nog haastelijk in mijn tas had gestopt. Net toen ik begon aan mijn eerste kop op de voorpagina, hoorde ik 'dingdong' van het volgende nummer. Het scorebord gaf zevenhonderzoveel nogwat aan. Ik las de eerste zin in de krant 'dingdong'. Ik bleef de basketbalscore te zenuwachtig volgen om ook nog de krant te kunnen lezen.
De score naderde de 900 en ik werd verwezen naar de volgende wachtruimte. Daar moest ik wachten voor loket 12. Loket 12 nam het paspoort in, tikte wat gegevens in de computer, draaide wat uit op de matrixprinter en zei toen dat ik met dat paspooort naar de kassa moest op de 1e verdieping. Ik vergat een bonnetje of bewijs te vragen. Dat wist ik eigenlijk al meteen, maar die split second twijfel was voldoende voor mijn opvolger in rij. Zijn beurt.
Ik ging naar de kassa. Dit zou niets worden, wist ik al. Wat had ik nu helemaal gekocht? Ze had niets gevraagd, ik heb nergens een bewijs van. De kassa was de eerste balie in een wachtruimte met nog veel meer balies. Iedereen moest dus door de rij van de kassa heen, om de andere 6 balies te kunnen bereiken. Deze gebrekkige logistiek resulteerde in een onordelijke rij. Het was niet duidelijk wat het einde van de rij was, iets wat mij minstens drie plaatsen in de rij heeft gekost.
Bij de kassa moest ik 16 euro afrekenen. Opgelucht trok ik mijn briefje van 20. Zo. Dat was voor elkaar. Maar de mevrouw wilde het paspoort houden. Ik moest het beneden, in een andere rij, afhalen. Ik liep weg, en realiseerde me, weer te laat, dat ik geen bonnetje had gekregen. Ik zag de taferelen al voor me. ' Uw paspoort? Nee hoor. Dat hebben we niet. heeft u geen kwitantie? Dan kunnen we het nazoeken'. En het was niet eens mijn eigen paspoort, dat ik zojuist had laten vermalen in de bureaucratische molen, maar van iemand die het mij had toevertrouwd.
Met de moed in de schoenen ging ik naar de aangewezen plek. Het was geen balie. De wachtenden bezetten een hoekje. Kennelijk zou het daar gebeuren. Ik wachtte. Ze riepen allerlei namen om. Maar niet de mijne. En ik wachtte. Het viel me op dat niemand een bonnetje had. De consulaat-man hield een paspoort omhoog en riep ' Sefim Arslan'. Hij was niet goed verstaanbaar, dus de kring om de consulaat-man heen echo-de nog 'Sefim Arslan'. Uiteindelijk werd de lokroep beantwoord ergens in de zaal, waarop het paspoort in een soort stage dive, over 6 handen werd bezorgd bij Sefim. De volgende. 'Jassetin Tuncay'. Een fraudegevoelige praktijk, leek me. De consulaat-man zag nauwelijks bij wie het paspoort terechtkwam.
Toen ik het allang niet meer had verwacht hoorde ik de naam uit het paspoort dat ik had moeten hoeden. Zonder bonnetje. Zonder kwitantie. Gewoon in mijn handen bezorgd, met behulp van 6 behulpzame handen.
Ahneejoh, ik woon in Rotterdam, jij moet helemaal speciaal hiernaartoe komen, ik haal dat visum wel even voor je op bij het Turkse consulaat, zei ik nog joviaal.
Dinsdagmorgen, 09.00 uur, ik kom fietsend aan bij de Westblaak. Ik verbaas me over de samenscholing op dit uur. Wat staan ze toch allemaal gezellig te keuvelen. Ik kijk nog eens goed. He, dit is Westblaak nummer 2, hier zit het consulaat. Tering. Ze staan in drommen buiten voor het Turkse consulaat!
Een rij voor de skilift in de kerstvakantie is er niets bij. Een wijde V-vormige toestroom van mensen probeert zich door een eenpersoonsdeur te wringen.
Van mijn broer heb ik twee belangrijke dingen geleerd:
1. nooit flipperen met twee flippers tegelijk
2. nooit voordringen in de binnenbocht
Ik zette mijn fiets op slot en koos mijn beginpositie strategisch. Ik was de enige die geen Turks sprak. Er werden grapjes gemaakt in de rij, er werd informatie uitgewisseld, en ik was de enige die er niets van begreep. Achterin was het nog redelijk gemoedelijk, maar bij de deur werd het serieus schouderwerk. De oudere vrouwen drongen voor met hun borsten, wat veel effectiever bleek.
Een uur ging voorbij voor ik uberhaupt binnen was in het consulaat. Daar begon de tweede rij: het bemachtigen van een nummertje. Naast mij stond een meneer met krukken. Zijn colbert was twee maten te groot en hij droeg een zware bril. Hij kreunde wat jammerlijk. 'Zal ik voor u in de rij staan, dat u kunt gaan zitten?', vroeg ik nog, maar hij verstond geen Nederlands.
De zaal was vol. Mensen stonden, zaten, hingen dicht opeengepakt. Het was warm. Nergens was een raam open. Er werd iets omgeroepen, in het Turks. Het klonk als een belangrijke boodschap, dus ik informeerde bij mijn rij-genote wat er aan de hand was. 'We mogen niet zo hard praten, zegt de meneer.' Daarna werd de video met Turkij promotie gestart.
Na een half uurtje wachten, inmiddels had ik niet alleen mijn jas maar ook mijn trui uit gedaan, had ik mijn nummer bemachtigd: 908. De bingo-meter gaf nu zevenhonderdzoveel aan. Ik kon makkelijk even mijn NRC lezen, die ik thuis nog haastelijk in mijn tas had gestopt. Net toen ik begon aan mijn eerste kop op de voorpagina, hoorde ik 'dingdong' van het volgende nummer. Het scorebord gaf zevenhonderzoveel nogwat aan. Ik las de eerste zin in de krant 'dingdong'. Ik bleef de basketbalscore te zenuwachtig volgen om ook nog de krant te kunnen lezen.
De score naderde de 900 en ik werd verwezen naar de volgende wachtruimte. Daar moest ik wachten voor loket 12. Loket 12 nam het paspoort in, tikte wat gegevens in de computer, draaide wat uit op de matrixprinter en zei toen dat ik met dat paspooort naar de kassa moest op de 1e verdieping. Ik vergat een bonnetje of bewijs te vragen. Dat wist ik eigenlijk al meteen, maar die split second twijfel was voldoende voor mijn opvolger in rij. Zijn beurt.
Ik ging naar de kassa. Dit zou niets worden, wist ik al. Wat had ik nu helemaal gekocht? Ze had niets gevraagd, ik heb nergens een bewijs van. De kassa was de eerste balie in een wachtruimte met nog veel meer balies. Iedereen moest dus door de rij van de kassa heen, om de andere 6 balies te kunnen bereiken. Deze gebrekkige logistiek resulteerde in een onordelijke rij. Het was niet duidelijk wat het einde van de rij was, iets wat mij minstens drie plaatsen in de rij heeft gekost.
Bij de kassa moest ik 16 euro afrekenen. Opgelucht trok ik mijn briefje van 20. Zo. Dat was voor elkaar. Maar de mevrouw wilde het paspoort houden. Ik moest het beneden, in een andere rij, afhalen. Ik liep weg, en realiseerde me, weer te laat, dat ik geen bonnetje had gekregen. Ik zag de taferelen al voor me. ' Uw paspoort? Nee hoor. Dat hebben we niet. heeft u geen kwitantie? Dan kunnen we het nazoeken'. En het was niet eens mijn eigen paspoort, dat ik zojuist had laten vermalen in de bureaucratische molen, maar van iemand die het mij had toevertrouwd.
Met de moed in de schoenen ging ik naar de aangewezen plek. Het was geen balie. De wachtenden bezetten een hoekje. Kennelijk zou het daar gebeuren. Ik wachtte. Ze riepen allerlei namen om. Maar niet de mijne. En ik wachtte. Het viel me op dat niemand een bonnetje had. De consulaat-man hield een paspoort omhoog en riep ' Sefim Arslan'. Hij was niet goed verstaanbaar, dus de kring om de consulaat-man heen echo-de nog 'Sefim Arslan'. Uiteindelijk werd de lokroep beantwoord ergens in de zaal, waarop het paspoort in een soort stage dive, over 6 handen werd bezorgd bij Sefim. De volgende. 'Jassetin Tuncay'. Een fraudegevoelige praktijk, leek me. De consulaat-man zag nauwelijks bij wie het paspoort terechtkwam.
Toen ik het allang niet meer had verwacht hoorde ik de naam uit het paspoort dat ik had moeten hoeden. Zonder bonnetje. Zonder kwitantie. Gewoon in mijn handen bezorgd, met behulp van 6 behulpzame handen.