5/10/2004
Dineren met Oom Otto
'Halló, ben jij het?', kraakte het door de intercom. Ik duwde de zwaar eiken voordeur open en kwam in het trappenhuis dat je het idee geeft dat je in een vooroorlogs rusthuis bent beland, maar het is een huis voor alleenstaande mannen van alle leeftijden. De entree is wat bedompt, maar het trappenhuis is wijds opgezet, een zithoekje aan de linkerkant, van alle kanten lichtinval en een boomplant die met touwtjes langs de trapleuning van drie etages wordt geleid. Het gebrandschilderde raam geeft rode en blauwe vegen op het lichte marmer.
Ik wilde eerst met de lift gaan, maar ik koos voor de trap omdat ik wist dat oom Otto me terecht zou wijzen als ik met die 'jonge benen' van me zou lui was om de lift te nemen.
'Zo, jij bent wel erg op tijd', was het welkom in zijn kleine appartement. Hij was bezig zijn schoenen aan te doen. Een precisie karwei, want hij heeft gedeformeerde voeten, zoals hij later in het gesprek zou zeggen. 'Ja, gedeformeerd. Sommige lui willen dat niet horen. Die denken nog steeds dat ze als balletdanseres het Zwanenmeer kunnen dansen, maar ik zeg het maar liever zoals het is.'
Eerst mijn jas uit. Wat was het weer warm hier. Ik keek niet eens meer naar inrichting, of het gebrek daaraan. De eerste keer was ik geschokt. Deze taferelen had ik alleen nog maar op t.v. gezien, waar een t.v. presentator bij een zonderling op bezoek ging. Nu keek ik er overheen, en zag dat het redelijk opgeruimd was.
De kamer is zes bij vijf. Aan het raam staat een keukentafel dat dienstdoet als bureau. De stoel links naast de tafel is versleten. Oom Otto heeft deze stoel van zijn toenmalige hospita, zo'n 50 jaar geleden, meegekregen toen hij bij haar wegging. De andere stoel heeft een rechte leuning. De skai bekleding hangt in reepjes af van de leuning. Zijn bureau ligt vol paparassen. Keurig geordend, met touwtjes of verteerde elastiekjes bijelkaar gehouden. Verder staat er nog een bed in het kamertje. Meer kan er ook niet in want het is volgebouwd met tassen, dozen, ordners, koffers. Er is nog net een kleine doorgang van de voordeur naar zijn bureau. In 75% van het oppervlakte van zijn kamer kan hij geen stap zetten.
Ik bleef staan. Mijn oom zat op zijn douchestoel, de andere twee stoelen waren bezaaid met folders, boekjes en papieren. Oom Otto pakte het stapeltje van de stoel op om plaats te maken voor mij, maar wist niet waar hij het zou laten. Hij legde het op de hoek van zijn bureau. Ik wurmde me door de tassen en dozen door naar de zojuist vrijgemaakte stoel en stootte daarbij een ordner om die tegen de tafelpoot leunde. '1979' stond er op de vergeelde omslag.
(wordt vervolgd)
'Halló, ben jij het?', kraakte het door de intercom. Ik duwde de zwaar eiken voordeur open en kwam in het trappenhuis dat je het idee geeft dat je in een vooroorlogs rusthuis bent beland, maar het is een huis voor alleenstaande mannen van alle leeftijden. De entree is wat bedompt, maar het trappenhuis is wijds opgezet, een zithoekje aan de linkerkant, van alle kanten lichtinval en een boomplant die met touwtjes langs de trapleuning van drie etages wordt geleid. Het gebrandschilderde raam geeft rode en blauwe vegen op het lichte marmer.
Ik wilde eerst met de lift gaan, maar ik koos voor de trap omdat ik wist dat oom Otto me terecht zou wijzen als ik met die 'jonge benen' van me zou lui was om de lift te nemen.
'Zo, jij bent wel erg op tijd', was het welkom in zijn kleine appartement. Hij was bezig zijn schoenen aan te doen. Een precisie karwei, want hij heeft gedeformeerde voeten, zoals hij later in het gesprek zou zeggen. 'Ja, gedeformeerd. Sommige lui willen dat niet horen. Die denken nog steeds dat ze als balletdanseres het Zwanenmeer kunnen dansen, maar ik zeg het maar liever zoals het is.'
Eerst mijn jas uit. Wat was het weer warm hier. Ik keek niet eens meer naar inrichting, of het gebrek daaraan. De eerste keer was ik geschokt. Deze taferelen had ik alleen nog maar op t.v. gezien, waar een t.v. presentator bij een zonderling op bezoek ging. Nu keek ik er overheen, en zag dat het redelijk opgeruimd was.
De kamer is zes bij vijf. Aan het raam staat een keukentafel dat dienstdoet als bureau. De stoel links naast de tafel is versleten. Oom Otto heeft deze stoel van zijn toenmalige hospita, zo'n 50 jaar geleden, meegekregen toen hij bij haar wegging. De andere stoel heeft een rechte leuning. De skai bekleding hangt in reepjes af van de leuning. Zijn bureau ligt vol paparassen. Keurig geordend, met touwtjes of verteerde elastiekjes bijelkaar gehouden. Verder staat er nog een bed in het kamertje. Meer kan er ook niet in want het is volgebouwd met tassen, dozen, ordners, koffers. Er is nog net een kleine doorgang van de voordeur naar zijn bureau. In 75% van het oppervlakte van zijn kamer kan hij geen stap zetten.
Ik bleef staan. Mijn oom zat op zijn douchestoel, de andere twee stoelen waren bezaaid met folders, boekjes en papieren. Oom Otto pakte het stapeltje van de stoel op om plaats te maken voor mij, maar wist niet waar hij het zou laten. Hij legde het op de hoek van zijn bureau. Ik wurmde me door de tassen en dozen door naar de zojuist vrijgemaakte stoel en stootte daarbij een ordner om die tegen de tafelpoot leunde. '1979' stond er op de vergeelde omslag.
(wordt vervolgd)