1/16/2004
Op ziekenbezoek
Dit keer ontving mijn vader zijn bezoek niet vanuit zijn hoge ziekenhuisbed, maar in de hal van het afgetakelde ziekenhuis. Hij zat aan een tafeltje pal naast de kiosk. Hij had zich aangekleed en zag er opvallend gewoon uit. Deze verschijning was een compleet andere man dan die patient in een blauw ziekenhuisschort met klitteband op de rug die ik eerder had bezocht. Het klitteband werkte niet meer en het schort hing als een turquoise sjerp om hem heen. Hij leunde toen verloren in de kussens achterover, als een bokser die nog reddeloos in de touwen hangt, maar weet dat het over is.
Nu zag ik een gastheer die bezoek ontving.
We hadden het over de kaarten die hij had ontvangen, het bezoek dat was geweest ('Janine? Is Janine op bezoek geweest? Wat moest die nu bij jou?') en natuurlijk nieuwe onderzoeken en uitslagen. Mijn vader weet de informatie van de cardioloog en zijn eigen interpretatie zo vrij te associeren dat ik er geen wijs meer uit kan worden.
'Ja, dan kunnen ze me wel aan mijn hart opereren, maar als ik dan niets meer kan zien en horen en niet meer kan denken, heb ik daar weinig aan.'
'Waar doel je nu op?'
'Nou, ze zoeken het ene en ze vinden het ander. Serendipiteit in wetenschap is mooi, maar hier de klauwen van het ziekenhuis zit ik er maar mooi mee. Wist je dat serependipiteit naar prins Serendib is genoemd?'
Tussen een ontwijkend antwoord en een opmerking waarvan ik altijd pas later kan inschatten of die gekscherend of serieus was, zag ik opeens dat hij schoenen aan had. Mijn vader op schoenen.
De tiener in mij juichte vast. Hoe dikwijls had ik me niet als middelbare scholier gegeneerd over zijn leren sloffen met geitenwollensokken. Op zijn werk droeg hij schoenen, maar bij elke andere gelegenheid droeg hij zijn ongepoetste afgetrapte sloffen. Inmiddels is hij gepensioneerd en ziet nog nauwelijks reden om zijn schoenveters te strikken.
'En je hebt schoenen aan?'
'Ja, dan ben ik een beetje netjes. Dan denken de mensen hier in de hal misschien wel dat ik bij jou op ziekenbezoek ben.'
Dit keer ontving mijn vader zijn bezoek niet vanuit zijn hoge ziekenhuisbed, maar in de hal van het afgetakelde ziekenhuis. Hij zat aan een tafeltje pal naast de kiosk. Hij had zich aangekleed en zag er opvallend gewoon uit. Deze verschijning was een compleet andere man dan die patient in een blauw ziekenhuisschort met klitteband op de rug die ik eerder had bezocht. Het klitteband werkte niet meer en het schort hing als een turquoise sjerp om hem heen. Hij leunde toen verloren in de kussens achterover, als een bokser die nog reddeloos in de touwen hangt, maar weet dat het over is.
Nu zag ik een gastheer die bezoek ontving.
We hadden het over de kaarten die hij had ontvangen, het bezoek dat was geweest ('Janine? Is Janine op bezoek geweest? Wat moest die nu bij jou?') en natuurlijk nieuwe onderzoeken en uitslagen. Mijn vader weet de informatie van de cardioloog en zijn eigen interpretatie zo vrij te associeren dat ik er geen wijs meer uit kan worden.
'Ja, dan kunnen ze me wel aan mijn hart opereren, maar als ik dan niets meer kan zien en horen en niet meer kan denken, heb ik daar weinig aan.'
'Waar doel je nu op?'
'Nou, ze zoeken het ene en ze vinden het ander. Serendipiteit in wetenschap is mooi, maar hier de klauwen van het ziekenhuis zit ik er maar mooi mee. Wist je dat serependipiteit naar prins Serendib is genoemd?'
Tussen een ontwijkend antwoord en een opmerking waarvan ik altijd pas later kan inschatten of die gekscherend of serieus was, zag ik opeens dat hij schoenen aan had. Mijn vader op schoenen.
De tiener in mij juichte vast. Hoe dikwijls had ik me niet als middelbare scholier gegeneerd over zijn leren sloffen met geitenwollensokken. Op zijn werk droeg hij schoenen, maar bij elke andere gelegenheid droeg hij zijn ongepoetste afgetrapte sloffen. Inmiddels is hij gepensioneerd en ziet nog nauwelijks reden om zijn schoenveters te strikken.
'En je hebt schoenen aan?'
'Ja, dan ben ik een beetje netjes. Dan denken de mensen hier in de hal misschien wel dat ik bij jou op ziekenbezoek ben.'