6/05/2003
Rotterdamse schoffies
Sinds augustus woon ik in de Grote Stad. Daarvoor woonde ik in de provincie, al zou ik het toen nooit zo hebben genoemd. Nu zijn er allerlei verschillen tussen Rotterdam en Nijmegen, maar wat voor mij echt het verschil tussen de stad en de provincie maakt, zijn de schoffies. Niet de laat-puberende relschoppers voor wie je misschien zelfs wel bang kunt zijn, maar de schoffie-schoffies. Rotterdamse schoffies zijn jonger, schaamtelozer, brutaler, guitiger, trendier dan de provinciale schoffies. Net nog zag ik een ventje van een jaar of tien met een zonnebril en een rood met witte bandana in zijn haar. Een bandana! Hij droeg een gouden oorbel. Zijn spijkerbroek hing laag op zijn heupen, kruis op zijn knieen en hij had een ketting aan zijn broekriem die liep naar zijn kontzak. Normaliter zit daar dan de portefeuille, maar wat heeft een jongetje van tien nu aan cash op zak? Ik had op die leeftijd een portemonneetje met kraaltjes erop voor het kleingeld voor de kerk. Geld had ik misschien wel, maar dat zat in de spaarpot van de Rabobank, een keer per jaar te storten op de Zilvervlootrekening. Hij trok aan een sigaret. Waarschijnlijk observeerde ik hem ongegeneerd, maar daar liet hij zich niet door intimideren. Hij keek me vrijpostig aan, met een klein beginnetje van een glimlach om zijn mondhoeken. Uitdagend bijna, doordat hij langer oogcontact hield dan de stadscode ons heeft geleerd.
Dat jochie was met vijf stoere vriendjes - maar iets minder stoer dan hij- aan het rondhangen op een plek die ook weer zo grootstedelijk is: een basketbalveldje met een hoog hek eromheen. Dat basketbalveldje is getekend op asfalt en ligt ingesloten tussen de ruggen van 3 huizenblokken. De schoffie-schoffies trapten wat tegen blikjes, ze riepen soms iets naar een voorbijganger en waren vooral druk met elkaar. Deze jongetjes waren niet de enigen die rondom de basketbalkooi rondhingen. Er was ook nog een groepje van een jaar of zestien. De leeftijd leid ik af uit het feit dat zij op scooters leunden, maar misschien hoef je daar wel geen zestien voor te zijn. Deze groep was veel passiever dan het schoffie-groepje. Rondhangen was een serieuze zaak, dat zag je zo. En dan was er nog een derde groep. Op de betonnen ping-pong tafel die naast het basketbalhek stonden, leunden, hingen twintigers rond, allen met lange rastaharen. Deze groep sloeg geen acht op de omgeving. Ze kletsten wat met elkaar, bewogen wat mee op de muziek die uit een auto kwam, ze rookten allemaal. Het zag er gemoedelijk maar ook een beetje leeg uit. Voor mij dan. Waarschijnlijk denken de schoffies daar heel anders over.
Sinds augustus woon ik in de Grote Stad. Daarvoor woonde ik in de provincie, al zou ik het toen nooit zo hebben genoemd. Nu zijn er allerlei verschillen tussen Rotterdam en Nijmegen, maar wat voor mij echt het verschil tussen de stad en de provincie maakt, zijn de schoffies. Niet de laat-puberende relschoppers voor wie je misschien zelfs wel bang kunt zijn, maar de schoffie-schoffies. Rotterdamse schoffies zijn jonger, schaamtelozer, brutaler, guitiger, trendier dan de provinciale schoffies. Net nog zag ik een ventje van een jaar of tien met een zonnebril en een rood met witte bandana in zijn haar. Een bandana! Hij droeg een gouden oorbel. Zijn spijkerbroek hing laag op zijn heupen, kruis op zijn knieen en hij had een ketting aan zijn broekriem die liep naar zijn kontzak. Normaliter zit daar dan de portefeuille, maar wat heeft een jongetje van tien nu aan cash op zak? Ik had op die leeftijd een portemonneetje met kraaltjes erop voor het kleingeld voor de kerk. Geld had ik misschien wel, maar dat zat in de spaarpot van de Rabobank, een keer per jaar te storten op de Zilvervlootrekening. Hij trok aan een sigaret. Waarschijnlijk observeerde ik hem ongegeneerd, maar daar liet hij zich niet door intimideren. Hij keek me vrijpostig aan, met een klein beginnetje van een glimlach om zijn mondhoeken. Uitdagend bijna, doordat hij langer oogcontact hield dan de stadscode ons heeft geleerd.
Dat jochie was met vijf stoere vriendjes - maar iets minder stoer dan hij- aan het rondhangen op een plek die ook weer zo grootstedelijk is: een basketbalveldje met een hoog hek eromheen. Dat basketbalveldje is getekend op asfalt en ligt ingesloten tussen de ruggen van 3 huizenblokken. De schoffie-schoffies trapten wat tegen blikjes, ze riepen soms iets naar een voorbijganger en waren vooral druk met elkaar. Deze jongetjes waren niet de enigen die rondom de basketbalkooi rondhingen. Er was ook nog een groepje van een jaar of zestien. De leeftijd leid ik af uit het feit dat zij op scooters leunden, maar misschien hoef je daar wel geen zestien voor te zijn. Deze groep was veel passiever dan het schoffie-groepje. Rondhangen was een serieuze zaak, dat zag je zo. En dan was er nog een derde groep. Op de betonnen ping-pong tafel die naast het basketbalhek stonden, leunden, hingen twintigers rond, allen met lange rastaharen. Deze groep sloeg geen acht op de omgeving. Ze kletsten wat met elkaar, bewogen wat mee op de muziek die uit een auto kwam, ze rookten allemaal. Het zag er gemoedelijk maar ook een beetje leeg uit. Voor mij dan. Waarschijnlijk denken de schoffies daar heel anders over.